een begin maken
januari 2014
Als we het rationeel bekijken is er natuurlijk niet zoveel verschil tussen 31 december en 1 januari. We noemen het jaar anders, er wordt een overgang gemarkeerd op luidruchtige of minder luidruchtige wijze, maar het leven gaat door. Waarom zouden we dan dat moment markeren?
Misschien omdat we het zo verschrikkelijk moeilijk vinden om ergens aan te beginnen. Velen van ons willen veranderingen aanbrengen in hun (manier van) leven. Meestal wordt dat tot morgen uitgesteld of het wordt aan allerlei voorwaarden gebonden. “Als ik in rustiger vaarwater zit, dan…; als ik maar eerst het huis klaar heb, dan…; als ik me wat beter voel, dan…”. Het zijn evenzovele excuses om niet te doen wat we zouden willen doen.
Dan is het misschien goed om een steuntje in de rug te hebben en samen een soort van nieuwe start te maken. Om niet gevangen te blijven in je verleden.
Dat is ook het goede van een nieuw begin maken. Een streep door oude gevoeligheden zetten, ruzies bij te leggen, weer eens serieus nadenken over de keuzes die we maken.
Zo’n overgang geeft ons in ieder geval het idee dat we onszelf niet hoeven te blijven kopiëren. Dat wie we op dit moment zijn, niet ons onafwendbaar lot is, maar dat we voor verandering open staan.
Dat is een groot goed. We zijn niet tot onszelf veroordeeld. We kunnen ons bekeren en onze menselijke vrijheid hernemen. Dat lijkt me het wezen van genade. Genade herstelt ons in onze integriteit als mens. Zo kunnen we werkelijk opnieuw beginnen.
Misschien ligt dus wel, ergens diep verscholen, ons verlangen naar herstel van onze oorspronkelijke heelheid ten grondslag aan de viering van Nieuwjaar.
In gelovige zin is dat nieuwe jaar al begonnen in het geboortefeest van Christus en de voorbereiding daarop. Maar pas op 1 januari wordt Hij als joodse jongen opgenomen in het verbond en ontvangt zijn naam. Ook weer een nieuw begin na de geboorte, als een met name gekend persoon.
In ons leven maken we vaker een nieuwe start, een nieuw begin. Soms door noodzaak gedwongen, soms uit vrije keuze. Soms door de ontwikkeling die we doormaken, een andere school, een andere baan een andere woonplek, een andere relatie.
We ontdekken dat we andere dingen ontwikkelen wanneer we op een andere wijze worden aangesproken. Zo kunnen we ook andere mensen worden wanneer we de vooroordelen die we over onszelf hebben, loslaten. Dat laatste lijkt me een goed voornemen voor dit jaar.
Ik wens u van harte een zalig nieuwjaar, moge het voor u allen een gezegend jaar zijn, getekend door de liefde van God die in ons werkzaam is tot heil van ons en van de wereld.
top
Stip op de horizon
december 2013
Wanneer je op het zicht zeilt is het handig om een (herkennings)punt te kiezen waarop je je koers kunt bepalen. Zonder zo'n oriëntatiepunt zwalkt je alle kanten uit. Of ga je waarheen de wind je maar voert. Dat is niet altijd plezierig, want je kunt ook zomaar aan lager wal raken.
In de politiek en in het bedrijfsleven spreekt men nogal eens over een stip op de horizon zetten. dat is dan het punt dat men meestal op middellange termijn wenst te bereiken. Bijvoorbeeld een halvering van het aantal werklozen in 2016. Of het in 2017 bereiken van het winstniveau van voor de crisis.
Als gelovigen hebben we ook zo'n punt op de horizon. Een punt dat onze koers bepaalt in het leven. In het groot is dat het levensmodel van Jezus, of het visioen van het Rijk van God. In het kerkelijk jaar wordt dat grote uiteengelegd en toegankelijker gemaakt.
Met betrekking tot de advent is het feest van de geboorte van Christus zo’n stip op de horizon. In de advent koersen we naar Kerstmis. En onderweg vragen we ons af wat we, bij wind en tegenwind, moeten doen en laten om koers te houden. Meer in het bijzonder stellen we ons de vraag welke weg er voor ons ligt om Christus in ons leven geboren te laten worden.
We kunnen natuurlijk het woord advent heel letterlijk nemen. En dan is de geboorte van Christus iets wat op ons toekomt. We hoeven er niets voor te doen, Christus komt toch wel. Dan zien we Kerst als een uitwendig gebeuren dat onafhankelijk van ons plaatsvindt, waar wij buiten staan. Een onderonsje van de Vader, de Geest en Maria. Daarmee houden we Christus buiten ons leven.
Maar wanneer we beseffen dat Christus teken is van het verbond tussen God en mens, kunnen we niet afzijdig blijven. Dan heeft deze geboorte ook met ons van doen en komt die binnen in ons levensverhaal met alle gevolgen vandien. De geboorte van Christus vindt plaats binnen de relatie tussen God en mens en kan ook alleen binnen die relatie betekenis hebben.
In strikt menselijke zin maakt het veel uit of er een kind bij de buren geboren wordt of dat er binnen de eigen relatie een kind ontvangen wordt. Het doet er niet toe of dat via natuurlijke geboorte, IVF of adoptie is. Ieder leeft toe naar dat moment en bereidt er zich praktisch en emotioneel, in verwachting en met huiver op voor. Dit proces verandert je als mens en schept een nieuwe identiteit. En als het moment dan daar is, blijkt dat punt op de horizon ineens een nieuwe horizon te openen, die zoals elke horizon telkens wijkt. De zich ontwikkelende werkelijkheid van het kind vraagt immers dat je je telkens opnieuw definieert en bepaalt. Het stelt ons steeds weer voor nieuwe uitdagingen.
Zo is het ook met de geboorte van Christus. We bereiden ons erop voor en openen ons hart. We richten ons bestaan in, zodat we Hem kunnen ontvangen in ons leven. Maar wanneer Hij eenmaal in ons leven geboren wordt, verandert Hij onze werkelijkheid op onvermoede en verrassende wijze. Hij daagt ons uit om in de wisselende omstandigheden van ons leven ons christen zijn telkens opnieuw te definiëren en te bepalen.
Ik wens u van harte zegen op deze weg.
top
Van mensen, die niet voorbij gaan.
November 2013
Waarschijnlijk niet voor niets wordt al eeuwen aan het begin van de maand november Allerheiligen en Allerzielen gevierd. De gevorderde herfst, het begin van de winterperiode, het afsterven van het zichtbare leven zijn de natuurlijke aanzetten om deze feesten in dit seizoen te plaatsen.
Tegelijk geeft deze keuze aan hoe dominant de Europese belevingswereld is in het leven van de katholieke kerken. Immers, aan de andere kant van de evenaar viert men op dezelfde data deze feesten in een heel andere natuurlijke omgeving. Een seizoen dat het tegendeel van afsterven en inkeer uitdrukt. Het maakt uit of je de geboorte van Christus viert op midwinter of in hoogzomer. En ook of je Allerzielen viert in een context van overvloedige en uitbundige natuur of in een omgeving van afstervende natuur. Het stelt andere eisen aan ons geloof.
We zien het zichtbare leven, de levenstekenen in de florale natuur verdwijnen. Bloemen, bladeren, vruchten vallen af. Bomen, planten worden teruggeworpen op hun naakte bestaan, keren in zichzelf, zij zwijgen. Zij zijn niet dood, maar we zien niet langer dat zij leven.
Zo nemen we ook afscheid van elkaar wanneer de levenstekenen zijn geweken, wij voorgoed tot zwijgen komen, ons leven niet meer tot uitdrukking kunnen brengen. Toch zouden we niet zeggen dat de geliefden van wie we afscheid namen, niet meer bestaan. Zij bestaan in de vruchten die zij hebben voortgebracht. Zij leven voort in onze herinnering, in het stempel dat zij, geestelijk of fysiek, op ons leven hebben gedrukt.
De mensen, zij zijn niet voorbij. Zij zijn misschien aan ons voorbij gegaan, maar zij zijn niet verdwenen. En zeker zijn zij niet weg alsof zij nooit geweest zijn.
In de bestaanslaag van ons gelovig leven zijn zij onvergankelijk en levend als Gods liefde zelf. Onze God is immers niet een God van doden, geen heerser over de onderwereld, geen koning van het schimmenrijk, maar een God van levenden. Het is juist Gods liefde die zo duidelijk de grens zichtbaar maakt van ons menselijk kunnen. Diezelfde liefde die ons uitnodigt, verleidt, ons toe te vertrouwen aan wat we niet zelf kunnen bewerken, of zelfs maar bevatten.
Allerheiligen en Allerzielen vieren is de uitdrukking van ons geloof in die gemeenschap van levenden. Van ons vertrouwen in Gods trouw. Van onze overtuiging dat ieder leven kostbaar en uniek is, en wel zo dat het door God gewild is en door God gezegend is. En de zegening van God kan niet anders dan leven betekenen, want zonder Hem is niemand zijn.
Ieder individueel leven staat onder het aspect van de eeuwigheid, want het is in eeuwigheid geleefd. Er zal nooit een moment zijn dat dit leven niet is geleefd. Dat geeft het een absolute betekenis. In het teken van Gods liefde ontvangt het een absolute waarde.
top
Verrijzenis, mogelijkheid en belofte
april 2013
“Is that all there is?” ( “is dat alles?”) staat voor alles wat tegenvalt. Het is de titel van een lied, in de jaren zestig van de vorige eeuw geschreven door Leiber en Stoller, wereldbekend geworden door de vertolking door Peggy Lee, die toen ook al van middelbare leeftijd was. De tekst is gebaseerd op een nog veel ouder verhaal van Thomas Mann uit 1896, Enttäuschung (Teleurstelling). (bron: Wikipedia)
De menselijke ervaring die eraan ten grondslag ligt, is nog veel ouder, is van alle tijden. Het is de uitdrukking van hoop die de bodem in geslagen wordt, van verwachtingen die niet uitkomen. Van intens verlangen dat een illusie blijkt. Van liefde die gebroken wordt.
Het gevoel van teleurstelling groter naarmate we meer van onszelf hebben ingebracht. Hoe dieper we verbonden zijn met het voorwerp van onze verwachtingen, hoe afgrondelijker de teleurstelling.
Niet zelden is teleurstelling de enig mogelijke reactie wanneer je je hoop ziet vervliegen. We kennen het zo goed uit onze eigen ervaringen. De jongen waar we zo verliefd op waren; het meisje waar we intens naar verlangden; de baan die we niet krijgen; verlangde vruchtbaarheid die achterwege blijft; kinderen die andere wegen gaan; dierbaren van wie we noodgedwongen afscheid namen.
We lezen het ook in de verhalen rond Pasen. Maria Magdalena die haar geliefde meester mist, de leerlingen van Emmaus die hevig zijn teleurgesteld, de anderen die bang zijn en zich verlaten voelen.
Ontgoocheling is altijd een tweesprong. Het is een moment, maar vaker een periode, van innerlijke tweestrijd. De keuze tussen een weg van wanhoop en verbittering of een weg van geloof en vertrouwen. Vrijwel niemand zal die weg van geloof zomaar ineens zien. Geloof komt niet zomaar aanwaaien, daar moet je je best voor doen. Daar moeten je ogen, om maar niet te spreken van je hart, voor opengaan.
We zien bij de leerlingen op weg naar Emmaus. Zij zijn ontgoocheld en zien geen andere levensmogelijkheid. Hun blik is verduisterd en hun ogen gesloten voor perspectief. Zij herkennen de verrezen Jezus dan ook niet. Pas nadat Hij met hen heeft gesproken om wat er gebeurd is in een ander perspectief te plaatsen komt er verlangen in hen op. Daarom nodigen zij Hem uit om te blijven eten. En op een gegeven moment gaan hun ogen open en zien zij het. Dat is het moment waarop Jezus uit hun zicht verdwijnt. Zij hebben nieuwe levensmogelijkheden gevonden en hebben weer vertrouwen in het leven. Ze geloven er weer in en kunnen nu zelf verder in de geest van Hem.
Achter de teleurstelling ligt de weg van geloof. We worden allemaal geconfronteerd met de gebrokenheid van ons bestaan. Het komt in vele gestalten tot ons. We worden teleurgesteld door onszelf, door mensen om ons heen, door het leven. Ons leven is niet per se goed en betrouwbaar. Het is ook imperfect en verraderlijk. We kunnen onze baan verliezen, we kunnen ernstig ziek worden. Iemand kan ons in de steek laten, er gaan lieve en dierbare mensen dood. Hoe gaan we hiermee om? In het vertrouwen dat achter de teleurstelling iets te ontdekken valt? We kunnen boos en teleurgesteld zijn over de dingen die ons overkomen. En soms is dat ook zeer terecht. Maar wanneer we erin blijven steken, stopt het leven. Pasen staat in de schaduw van het kruis en het kruis staat in het licht van Pasen. Het is leven door de dood heen. Niet naïef, maar beproefd.
Na de zondag is Pasen het oudste feest van de kerk. Beide staan in het centrum van het geloof. Er is geen feest dat zo goed de spanning weergeeft waarin ons leven zich bevindt: tussen teleurstelling en het verlangen naar leven. Pasen is Gods antwoord op dat verlangen. Het is het dwingende en onontkoombare “ja” van God tegen het leven, tegen ons leven met al zijn gebrokenheid, teleurstelling, defecten en verlangen. Het “ja” dat stenen breekt en wegen baant waar menselijkerwijs geen weg is. Het liefdeswoord en levenswoord dat licht schept in het duister.
Zalig Pasen voor jullie allen.
top
Bidden helpt?
maart 2013
“Wil jij voor me bidden, want ik kan het niet meer. Er is te veel gebeurd.” “God luistert toch niet, waarom zou ik dan bidden?” “Ik heb al zo vaak gebeden, maar de pijn blijft.” “Als ik bid, in de kerk of thuis, bid ik de woorden wel, maar ik voel er niets bij.”
Uitspraken van serieuze, oprecht gelovige mensen. En juist daarom wellicht des te schrijnender. Natuurlijk zijn er ook andere ervaringen van mensen voor wie bidden een heilzaam onderdeel is van hun geloofsleven, een bron van kracht en troost, een manier om in het reine te komen met wat onaf is in het eigen leven.
Bidden is een complexe vorm van communicatie, juist door de afwezige adressant en de niet zelden verre van eenvoudige relatie die we ermee onderhouden.
De omvang van deze bijdrage laat slechts toe een paar aspecten aan te stippen.
Bidden is communiceren
Bidden vindt altijd plaats binnen de relatie tussen God en mens. Daarbinnen is het de van ons uitgaande communicatie in de richting van God. Wat bidden verder ook is, het is in de eerste plaats de bevestiging van die relatie. In het, gezamenlijk of persoonlijk, het formule- of vrije gebed, wordt de relatie met God nader ingevuld. Die invulling heeft zowel betrekking op de aard van de relatie als op het beeld dat we hebben van God en van onszelf binnen die relatie. We hoeven bidden dan ook niet te zien als een verplichting. Het is veeleer de vanzelfsprekende uitdrukking van de relatie die we hebben met iemand die een belangrijke plek in ons leven inneemt. Die relatie is altijd ingekleurd en dat bepaalt of we ons er ongemakkelijk of vrij in voelen.
Is die relatie er een van afhankelijkheid, van gelijkwaardigheid, van vriendschap, liefde, van onderwerping en overheersing, macht en onmacht? Is die stimulerend of juist verstikkend?
Communicatie is nooit waardevrij of vrij van bedoelingen en betekenissen. De manier waarop wij elkaar aanspreken zegt iets over de onderlinge posities en het beeld dat we van elkaar hebben. In de communicatie die gebed heet, is dat niet anders. De woorden en beelden die we gebruiken, hebben invloed op onze intenties en ons verwachtingspatroon. En het verwachtingspatroon bepaalt mede of we teleurgesteld worden of juist bemoedigd.
Wie bidt en tot wie?
Dit lijkt een makkelijk te beantwoorden en wellicht overbodige vraag. Ik bid tot God. Zeker, maar dan begint het pas. Wie is die “ik” en hoe is die “God”? Ben ik de dorstige aan de Bron? Ben ik de smekeling, de verbondspartner, het geliefde kind, de afvallige zoon of dochter, de zondaar/zondares, de schijnheilige, de vrome en toegewijde dienares? Richt ik me tot de Almachtige, de Ander, de Ene, de Allerhoogste, de Heilige van Israël, de Onkenbare, de Vader, Bron van kracht, Geest van Liefde. Al die verschillende benamingen bepalen wie ik ben ten opzichte van God en wie en wat God is ten opzichte van mij. Zij bepalen hoe ik kan bidden en wat ik kan vragen en zeggen.
Hoe en wat bidden we?
Een gebed gericht tot de Allerhoogste God kan zich moeilijk in termen van vriendschap uitdrukken. Die afstand is te groot. Maar ik kan zeker troost ervaren in een Betrokken en Barmhartige God. Door God aan te spreken als belofte ontstaat er toekomst. De Levende is de Leven gevende, ook in de dood. De God die meetrekt staat me toe diens nabijheid te ervaren. En in Christus kan ik zijn mens-geworden liefde ervaren en is Hij een begaanbare Weg geworden. Maar ik mag ook boos zijn wanneer ik ervaar dat Hij zijn Naam niet gestand doet. Zolang ik maar in communicatie blijf en de band niet verbreek, kan ik huilen, lachen en juichen met de God die heel mijn mens-zijn in zijn liefde begrepen heeft.
Op aanraden van Jezus zelf in diens Bergrede hoeven we niet veel omhaal van woorden te maken. En een buitengewoon geruststellende gedachte is de opmerking in de Romeinenbrief dat we niet eens weten hoe we moeten bidden. Dat is overigens geen reden om het niet te doen. We gaan immers ook gewoon op weg, ook al weten we niet precies hoe we moeten rijden. Volgens Paulus is het de Geest van God zelf die in ons bidt met de woorden van ons diepe verlangen naar vervulling.
Onder welke omstandigheid bidden we?
In tijden van voorspoed zet het gebed aan tot dankbaarheid voor ervaren heil en tot mededogen jegens hen die minder hebben; in verdriet en tegenspoed geeft het woord troost en kracht en voedt het de hoop. Niettemin is het gebed voor velen dor en droog op het moment van tegenspoed en is men juist op zulke momenten niet in staat om te bidden, terwijl men het zo graag zou willen of kunnen. Vandaar dat wel wordt gezegd: bid terwijl het u goed gaat, om een voorspreker te hebben wanneer het u slecht gaat. Namelijk de gebeden die reeds verricht zijn; ook kan men juist in tijden van droogte de gewoonte van het bidden zijn werk laten doen, wanneer het hart bedekt is door verdriet.
Bidden helpt!
Het verlangen naar Godsverbondenheid, zijnde de ervaring van verbonden zijn met God als ook van God, en in God met al wat leeft, kan ertoe leiden dat ik in een kerk, op een stille plaats, in de natuur het gevoel heb deel te krijgen aan een mij overstijgende werkelijkheid waarin de ondoorgrondelijkheid van leven, lijden en dood op een of andere wijze een plek en betekenis heeft. Dat helpt, ontegenzeggelijk, om me te verzoenen met mijzelf en het leven. Het helpt er de zin en betekenis van te ontdekken. Dat is precies ook de kracht van bidden. Bidden is dan die vorm van gesprek met God waarin ikzelf en ook mijn leven met alles wat zich daarin voordoet, tot betekenis komen, een plek krijgen in het geheel. Dat gaat niet altijd met woorden. Het wordt ook in het zwijgen geschonken. Het is voldoende te verlangen. “Verlangen bidt altijd”, zegt Augustinus, “en het gebed stopt pas als het verlangen stopt”. Laten we dus altijd blijven verlangen, dan bidden we voortdurend.
top
Maart 2013
vieren en dienen
Wanneer we samen komen om eucharistie te vieren lopen we vooruit op wat er nog niet is. We verenigen ons rond het Woord en de Tekenen waarin Christus in ons midden aanwezig komt en worden wat we in belofte en hoop reeds zijn: het lichaam van Christus, teken en voorbode van het rijk van God.
Eucharistie vieren staat daarmee altijd in het spanningsveld van het “nu al” en het “nog niet, maar eens”. We vieren wat we nog niet zijn om te worden wat we nu al zijn.
Dit te vieren is vooruitgrijpen op de werkelijkheid die met het visioen van het Godsrijk wordt aangeduid. Het is die wereld waarin er geen slaven en heersers meer zijn, waarin ware vrede en gerechtigheid heersen, waarin mensen werkelijk broeders en zusters zijn.
De eucharistie is het concept voor nieuwe verhoudingen tussen mensen. Een samenleven waarin de gaven van hoofd, hart en handen worden gedeeld tot opbouw van allen. Een wereld waarin geen mens gebrek lijdt, waarin ieder ontvangt wat hij/zij nodig heeft om te leven en zich te ontplooien.
Eucharistie vieren is dan ook niet te verstaan als een louter binnenkerkelijk gebeuren. In de eucharistie wordt gedaan wat de kerk is en moet zijn, namelijk sacrament voor de wereld. En ook al is niet iedereen christen en viert niet iedere christen eucharistie, de eucharistische gemeenschap is in hoop de gemeenschap die alle mensen omvat, omdat en opdat allen broeders en zusters zijn. En wat we in kleine groep met elkaar vieren is daarvan een teken en afbeelding.
Daarom mag het eucharistie vieren niet stoppen bij de deur van de kerkruimte. In de zending zet de eucharistie zich voort in de dienst aan de wereld, aan de medemens. Het wezen van de eucharistie nodigt iedere deelnemer eraan uit om dat wat gevierd is in de kleine gemeente zichtbaar te maken voor de grotere mensengemeente. Eucharistie vieren is een uitnodiging om eucharistisch te leven.
In het woord dat in de viering klinkt, sluiten we aan bij de verhalen waarin we beseffen wie we zijn, waarin onze identiteit als gemeenschap van Christus geduid en beleefd wordt. In het breken van het brood en het delen van de beker gedenken we waartoe we geroepen zijn. Ervaren we wat het betekent om mensen van God te zijn. Het aanzeggen van vrede en het delen van de levensgaven maken ons tot wat we zijn, het lichaam van Christus. En als het lichaam van Christus hebben we te zijn wat we vieren.
Wanneer dat wat we vieren doorbreekt in onze werkelijkheid ontstaat nieuw leven. Uit de doodlopende weg van oorlog en haat, uit het graf van onrecht staan dan mensen op om vrij en rechtop te leven. De veertigdagentijd is, als voorbereiding op Pasen, een ideale tijd om ons te bezinnen op wat we vieren en om te proberen te worden wat we vieren, te doen wat we in de eucharistie gedenken.
top
Februari 2013
Woord en teken
“Hij nam het brood in zijn handen, dankte, brak en deelde met de woorden: ”neemt en eet, dit is mijn lichaam””.
Jezus stelt een teken, breken en delen van brood, en spreekt daarbij woorden uit die het teken van een bijzondere betekenis voorzien. Hij gebruikt het brood om iets anders aan te duiden. Namelijk dat Hij zijn leven geeft als voedsel voor de velen.
Wanneer Hij woordeloos brood had genomen en rondgedeeld, zou dat gebaar geen betekenis hebben. Wanneer er alleen woorden hadden geklonken zonder een teken en materie waaraan die woorden zich betekenend zouden kunnen hechten, waren die in de lucht blijven hangen zonder inhoud. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de beker. Wat hierna over het brood gezegd wordt, is ook van toepassing op de beker.
Woord en teken horen bij elkaar. Het teken wordt door het woord van betekenis voorzien.
En er wordt meteen ook een bedoeling bij gegeven: “telkens wanneer jullie van dit brood eten, doet het om Mij te gedenken”. Jezus vestigt een traditie. Dat wil zeggen: Hij geeft het teken en de betekenis ervan aan zijn leerlingen in handen om het te doen en door te geven.
Let eens even op het woordje “dit”. Jezus zegt niet: “telkens wanneer jullie brood eten”, maar “telkens wanneer jullie van dit brood eten”. Het gaat daarbij natuurlijk niet om het concrete brood dat Jezus op dat moment in zijn handen heeft. Het gaat wel om dit door Jezus’ woorden betekende brood. Dit brood namelijk dat verwijst naar het lichaam van Christus. De leerlingen breken en delen het om Hem te gedenken. Dit gedenken is altijd een activerend gedenken. Het gedenken roept op om te doen wat Hij gedaan heeft.
Uit de woorden Jezus blijkt ook dat dit gedenken geen individuele en ook geen eenmalige aangelegenheid is. Er staat immers “telkens” en dat wijst op herhaling. Het is niet voldoende om het eenmalig te doen. We moeten het telkens weer doen om ons in herinnering te brengen, van generatie op generatie, wie we als leerlingen van Jezus zijn en wat ons te doen staat. We doen dat niet alleen, maar als “jullie”, samen dus.
Wij komen zoals Jezus met zijn leerlingen samen om van dit brood te eten om Hem te gedenken en daarin bevestigd te worden in wat wij gedenken, namelijk dat we leerlingen van Jezus zijn. Met het eten van dit betekende brood internaliseren we als het ware wat we zijn, de gemeenschap van de leerlingen van Christus.
Nu is Jezus zelf ook teken. Teken van Gods aanwezigheid onder de mensen. Wat en wie Hij precies is, is namelijk niet van meet af aan duidelijk. Het wordt geduid in woorden. Het Levende Woord wordt betekend door de woorden die over Hem geschreven staan, door de woorden van de traditie waar Hij zelf een levend deel van uitmaakt. Door die woorden kan Hij voor ons teken van Gods aanwezigheid zijn, teken van hoop en nieuw leven. Als gemeenschap van Christus delen de leerlingen ook in die tekenwaarde, in die betekenis, van Jezus. De gemeenschap van Christus is ook teken van Gods aanwezigheid onder de mensen, als teken van heil voor de wereld. Die gemeenschap wordt door het Woord betekend. Zowel door het Woord van de Schrift als door het levende Woord dat Christus is.
Wanneer wij als leerlingen van Jezus samenkomen voor de viering van het offer van dank, worden we betekend door woord en teken. We ontvangen onze betekenis door de woorden van de Schrift en door het Levende Woord in de tekenen van brood en beker.
Al wie en al wat bij die viering betrokken is, heeft in de dynamiek van de viering een eigen plaats in betrokkenheid op elkaar. Die dynamiek is gericht op de ontvouwing van de betekenis van de gemeenschap als gemeenschap van Christus.
De inrichting van de ruimte maakt dit duidelijk en mogelijk. Er is een plaats voor het woord, voor de tekenen van brood en beker, voor de gemeenschap van de leerlingen, voor de representatie van Christus en voor het mysterie dat dit alles omvat.
top
2012 maart 05
Duurzaamheid
Misschien betekent het niets voor u, maar voor velen ook wel. Ik bedoel niet de titel van dit stukje, maar de tijd van het jaar waarin we ons bevinden. De tijd tussen de krokusvakantie en de volgende vakantie, tussen carnaval en Pasen. Het is voor christengelovige mensen wat de Ramadan is voor islamgelovige mensen. De veertigdagen- of vastentijd. Net als de Ramadan is het een periode van bezinning en van een zorgvuldiger omgang met de wereld en je medemensen. Je staat stil bij waar het om gaat in je leven, hoe je tegenover je naaste staat en hoe je met de dingen omgaat. Even een stapje terug uit de gebruikende, consumptieve en vluchtige omgang met de tijd, met voedsel, met relaties. Een bezinning op de duurzaamheid van je leven.
In het gebed dat door veel mensen dagelijks wordt gebeden, staan de woorden: “geef ons heden ons dagelijks brood”. Het gebed als zodanig komt uit de Bergrede van Jezus en vormt er het centrale deel van. De Bergrede zelf is, zou je kunnen zeggen, de samenvatting van het levensprogramma waar Jezus zich voor heeft ingezet. Een programma dat vrede, rechtvaardigheid en levensmogelijkheden voor elke mens nastreeft. En precies tussen het deel dat gaat over inkeer en gebed en vasten en goeddoen voor je medemens staan deze woorden. En deze woorden op hun beurt staan tussen de wens dat het koninkrijk van de hemel mag komen en het vergeven van schulden. De bede: “geef ons heden ons dagelijks brood” heeft dus een centrale betekenis in het programma van Jezus en heeft te maken met de komst van het koninkrijk en het doen van gerechtigheid. Daarmee passen deze woorden ook naadloos in de vastentijd en in elk moment van bezinning over de toekomst en de bestemming van mensen en de menselijke geschiedenis en de samenleving.
Wanneer wij deze woorden uitspreken, zeggen we naar mijn smaak in ieder geval twee dingen. Ten eerste dat we leven in een geschonken werkelijkheid. De wereld en haar gaven zijn niet van ons. We kunnen er geen eigendomsaanspraken op doen gelden. Het wordt ons gegeven. Zelfs het werk, de vrucht van de arbeid van onze handen is niet vanzelfsprekend. We hebben het in de hand om ons best te doen, om ijverig te zijn. Maar we hebben het niet in de hand dat die ijver ook iets oplevert. En wanneer het iets oplevert, of oplevert wat we ervan verwachten, dan is dat een geschenk.
We leven dus ontvangend en niet toe-eigenend, in dankbaarheid en niet in vanzelfsprekendheid.
Ten tweede stellen de woorden een maat aan ons verlangen. We bidden voor het dagelijks brood. Niet voor een jaar. Niet voor heel ons leven. Maar dagelijks voor het dagelijkse. Het stelt een maat aan hetgeen we van al wat ons geschonken wordt, de gaven van de schepping, de natuurlijke bronnen, de goederen die voor de hele gemeenschap bedoeld zijn, alleen dat nemen wat voor ons levensonderhoud voldoende is. Alles wat we meer nemen gaat af van onze naaste en is schuld aan de naaste.
Dit alles is geen pleidooi voor een gemakzuchtige “het komt wel” houding, of zorgeloosheid voor onze toekomst. Ook geen aanzet tot angstvalligheid en onvermogen om te genieten van onze welvaart. Welvaart is prima, mits voor ieder.
Het is alleen bedoeld om tot nadenken te stemmen. Om maat te vinden. In samenhang met de schepping en met onze naasten. Voor een duurzaam leven en een duurzame samenleving. Niet als doel op zich, maar als voorbode van zoals het zou moeten zijn, als afspiegeling van het rijk der hemelen van duurzame vrede en gerechtigheid.
top
2012 februari 02
Verlichting
Ineens werd ik getroffen door muziek die uit de radio mijn autoruimte binnenkwam. Op de parkeerplaats ben ik blijven luisteren. Prachtige, elegante en heldere muziek die me voor de duur ervan gekluisterd hield. Thuisgekomen zocht ik het op. Ik had het wat vroeger gedateerd, maar het bleek van Händel. Een duet met de titel “as steals the morn…”. Ter oriëntering: op YouTube kun je verschillende uitvoeringen vinden.
De tekst is ook alleszins interessant.
As steals the morn upon the night and melts the shades away,
so truth does fancy’s charm dissolve
and rising reason puts to flight the fumes that did the mind involve,
restoring intellectual day.
(vrij vertaald: zoals de morgenstond de nacht besluipt en schaduwbeelden doet verdwijnen, zo lost de waarheid alle fantasieën op; en de rijzende zon van de rede drijft de nevels op de vlucht waarin de geest gevangen was, de dag van het verstand herstellend.)
De tekst is van Charles Jennens en gebaseerd op een scene uit The Tempest waar Prospero zegt (in 5.1): “The charm dissolves apace, and as the morning steals upon the night melting the darkness, so their rising senses begin to chase the ignorant fumes that mantle their clearer reason”. (de toverspreuk lost weldra op, en zoals de morgen op de nacht toesluipt en het duister wegsmelt, zo komen zij langzaam bij zinnen en verjagen de nevel van onwetendheid die als een mantel om hun helderder verstand gewikkeld was.)
De verbannen hertog Prospero heeft een gezelschap op het eiland laten aanspoelen waar hij met zijn dochter Miranda woont, door een hevige storm, opgewekt met behulp van zijn bovennatuurlijke vermogens en de luchtgeest Ariel. Het betreft o.a. zijn broer, die hem van de troon heeft gestoten, de koning van Napels en diens zoon Ferdinand. Gedurende de nacht legt hij als het ware een mantel van toverspreuken over het eiland met de bedoeling dat zijn broer tot inkeer komt. Zijn dochter ontmoet Ferdinand, de eerste man die zij ziet behoudens haar vader, en valt als een blok voor hem en hij voor haar.
Wanneer de ochtend komt is alles gereed voor een happy ending. Het is dan dat Prospero bovenstaande woorden uitspreekt. Wanneer even later Miranda ook de anderen ontmoet, zegt zij “ how beauteous mankind is. O, brave new world that has such people in it”. Hieraan heeft Aldous Huxley de titel voor zijn boek Brave new world(1932) (vertaald als Heerlijke nieuwe wereld, 1971)
Terug naar het allegro van Händel. De tekst zie ik als een ode aan de Verlichting. Het is geschreven en gecomponeerd in de tijd waarin de Rede als leidende instantie van menselijk gedrag wordt gewaardeerd. Het beschrijft de opkomst van de heldere Rede die alle spinsels van een minder verlichte tijd verdrijft. De mens is geen slaaf van staat en clerus, maar kan door zijn eigen verstand te gebruiken de wereld ontdekken, bewerken en goed en deugdzaam leven. Het maakte de mens helder en autonoom en opende de wereld, daarbij ook de samenleving, voor onderzoek en ontwikkeling. Het is het definitieve einde van een metafysisch wereldbeeld. Het menselijk vernuft kan in de werkelijkheid in grijpen en haar in een proces van vooruitgang zetten. Dankzij de Verlichting krijgen we de beschikking over een positief mens- en wereldbeeld. Door de Rede zijn grote ontwikkelingen in gang gezet en belangrijke uitvindingen gedaan. We danken er ontgetwijfeld onze welvaart aan.
Maar na een paar eeuwen zien we er ook de beperkingen van en worden met ernstige neveneffecten geconfronteerd.
Misschien zijn we er wat eenzijdig mee omgegaan, met de rede. De Rede was immers ook vindplaats van gedragsnormen en menselijke waarden, om bezonnen, evenwichtig en goed en deugdzaam te leven. Die kant hebben we wellicht wat vergeten.
Het heeft tot een andere nacht en nevel geleid. Onze menselijke werkelijkheid in een ander duister gesteld, van doorgeschoten eigenbelang en individualisme, onrecht en tanende gemeenschapszin. Het zou fijn zijn wanneer daarover de zon van het zuivere inzicht zou opgaan. En we welgemeend de woorden van Miranda zouden kunnen naspreken. De dageraad van een hersteld intellect. Een meer holistische intelligentie die niet alleen de denkende rede, maar ook het redelijk denken omvat.
top
2011 december 10
Worstelen
In de synagoge wordt deze week het verhaal van Jakob gelezen. Een buitengewoon interessante figuur. Niet echt sympathiek misschien, maar wel iemand die de confrontatie aangaat. En hij is gewiekst.
Hij staat op het punt zijn tweelingbroer te ontmoeten wiens erfenis (eerstgeboorterecht) hij zich heeft toegeëigend. Zij hebben een moeilijke geschiedenis. Hun vader werd bijna het slachtoffer van de godsdienstijver van hun grootvader en kon maar net op tijd gered worden. Het heeft de verhouding en de man in kwestie levenslang getekend. Opa had al eerder op verzoek van hun oma de halfbroer van hun vader verstoten samen met diens moeder. Hun vader had met zijn halfbroer uiteindelijk wel de begrafenis van hun beider vader verzorgd. Daarna waren zij weer uit elkaar gegaan.
Jakob en zijn broer streden om de voorkeur van hun ouders. Jakob genoot de voorkeur van hun moeder, zijn broer Esau die van hun vader. Jakob bedroog met hulp van zijn moeder zijn oude, bijna blinde vader om diens zegen te verkrijgen voor deze stierf. Dit ten koste van zijn tweelingbroer Esau.
Esau trok naar de kant van zijn destijds verstoten oom Ismael. Jakob huwde twee van zijn nichten van moederskant en werd door zijn oom, hun vader, 20 jaar lang uitgebuit en bedrogen. Op zijn beurt bedroog Jakob zijn oom om aan een omvangrijk bezit te komen. Jakob vlucht weg van de een om de ander tegen te komen. Hij probeert zich in te dekken met geschenken, maar kan niet anders dan hem ontmoeten, aangezien Esau hem tegemoet komt.
Voor de ontmoeting tussen de broers plaats vindt, worstelt Jakob in de nacht.
Het verhaal vertelt hoe hij de hele nacht met een man vecht. De krachten gaan gelijk op. Tegen de ochtend ziet de man kans om de heup van Jakob te ontwrichten, maar Jakob wil hem niet laten gaan tenzij deze hem zegent.
Zoals rabbijn S. Levi zegt: “als we deze verhalen letterlijk nemen, kunnen we hun betekenis niet begrijpen en missen zij elke zeggingskracht”.
Hoe juist is dat. De letterlijke betekenis sluit het verhaal op in feitelijkheid. Daarmee is het wat het zegt en niet meer. Het staat als een afgeronde gebeurtenis buiten ons. We kunnen het voor kennisgeving aannemen. We kunnen ons er niet echt toe verhouden, laat staan ons in het verhaal plaatsen.
Wat nu met Jakob en zijn worsteling. Jakob worstelt als het ware met zichzelf. Het krachtenevenwicht geeft dit ook aan. Hij worstelt om in het reine te komen met zijn levensgeschiedenis en met zijn geweten. Hij moet met zijn vrouwen en kinderen aan zijn eigen leven beginnen. Een problematische familiegeschiedenis, een moeilijke relatie met zijn vader, zijn houding ten opzichte van zijn broer achtervolgen hem. Hij kan niet verder zonder zich daartoe te verhouden. Het gevecht met het eigen verleden en het eigen geweten is wel het zwaarste gevecht dat een mens kan voeren. En altijd vindt het plaats in het ongewisse en in het donker. Jakob dient zijn houding te bepalen in het leven voor hij kan oversteken en verder gaan.
Niet voor niets vraagt hij de zegen van degene met wie hij strijdt. De negatieve elementen uit zijn leven waarmee hij heeft gestreden, zijn hem niet langer tot vloek. Hij kan ze nu ten goede keren en worden een zegen. Wanneer we onze negatieve trekken hebben overwonnen kunnen ze in het tegendeel verkeren. Het is een heel gevecht om ons los te maken van de negatieve elementen van ons verleden, maar wanneer we er in slagen kunnen we als vrije mensen verder.
Zo is het ook met Jakob. Maar de strijd laat hem niet ongemoeid. Ook hij komt er niet zonder kleerscheuren vanaf. Hij wordt gewond aan de heup en loopt voorgoed mank. Onze daden laten hun sporen na. Maar uiterlijk mank, gaat hij innerlijk rechtop. Hij heeft enige deemoed geleerd. Het gevecht dat hij heeft geleverd, heeft een nieuwe mens van hem gemaakt. Met de zegen voor de toekomst ontvangt hij ook een nieuwe naam. Van een beetje dubieuze slimmerik wordt hij een eervol strijder. Zo kan hij ook de confrontatie met zijn verleden (zijn broer) aan.
top
2011 november 30
Spiritualiteit
Sinds enige tijd staat de maand november in het teken van spiritualiteit. Kennelijk wordt spiritualiteit zo belangrijk gevonden, dat er een hele maand aan gewijd wordt. Dat is nog eens iets anders dan een dag voor moeders, vaders en secretaresses. Ondanks dat vind ik het een goede zaak. Wat het ook inhoudt en teweeg brengt, in ieder geval benadrukt het, temidden van een overaccentuering van de materialiteit van ons bestaan, het belang van geestelijke aspecten in ons persoonlijk leven en in de samenleving.
Toch is het niet zo gemakkelijk om te onderscheiden waar het bij spiritualiteit nu precies om gaat. Waarin onderscheidt het zich van het object van de maand voor de filosofie, bijvoorbeeld? Wanneer beide zich bezig houden met het thema goed leven, is er dan een verschil? De filosofie zal zich dan uitspreken over gedrag en ethiek en het maatschappelijk domein. De spiritualiteit zal zich in eerste instantie richten tot het inwendig domein en kijken naar ervaarbare kwaliteit van bestaan, innerlijk evenwicht, verbinding van de verschillende levensdomeinen.
Het onderwerp van de filosofie is makkelijker te systematiseren dan dat van de spiritualiteit. Filosofie is analytischer, spiritualiteit narratiever. Wanneer filosofie zich bekommert om waarheid, zal spiritualiteit zich eerder richten op waarachtigheid. Filosofie houdt zich bezig met de denkbare werkelijkheid, spiritualiteit met de ervaarbare werkelijkheid.
Binnen spiritualiteit is vaak sprake van een aantal onherleidbare en onbevraagde aannames met betrekking tot de wijze waarop het leven en de wereld in elkaar steken. De filosofie probeert deze juist te bevragen en te ontmaskeren. Spiritualiteit heeft meer de vorm van geloof, filosofie die van de vraag. Bij het eerste is het weten niet zelden gnostisch en concluderend, bij het tweede altijd voorlopig.
Maar over beide zou je ook heel andere dingen kunnen zeggen.
Daar waar de filosofie het leven beschouwt en analyseert, voegt spiritualiteit, naar mijn smaak, iets aan het leven toe.
De afgelopen maand hebben heel wat mensen hun zegje gedaan over wat voor hen spiritualiteit is en of zij een spiritueel mens zijn (wat dat ook precies moge betekenen). De meest vreemde definitie van spiritualiteit die ik deze maand hoorde, tekende ik op uit de mond van Ina ter Avest die daarmee A. Roothaen citeerde. Zij noemde spiritualiteit de geesteshouding van waaruit men in alle onmiddellijkheid iets doet en noemde als voorbeeld een moeder die zonder bedenking haar kind uit een gevaarlijke situatie redt. Daarmee wordt spiritualiteit op het niveau van instinct gezet.
Dat lijkt me toch anders.
Spiritualiteit is voor mij de geesteshouding, -gebaseerd op een min of meer samenhangend geheel van gedachten, opvattingen, noties, aannames en concepten- , waarmee men het leven en de wereld tegemoet treedt in hun samenhang, kwaliteit, oorsprong en perspectief. Er is daarbij altijd sprake van een gevoeligheid en openheid voor het transcendente. Humanistische spiritualiteit is derhalve voor mij een onmogelijkheid, waarbij ik tegelijk wil zeggen grote waardering te hebben voor de humanistische levens- en wereldbeschouwing.
Spiritualiteit lijkt wat losmaziger dan een levens- en wereldbeschouwing. Wanneer een dergelijke beschouwing zich verbindt met een vast omlijnde bovennatuurlijke wereld of een G-d, dan kun je spreken van een religie of geloof.
Hoe het ook zij, spiritualiteit doorbreekt de onmiddellijkheid van onze werkelijkheid, het loutere voorhanden-zijn ervan. Daarmee opent ze onze wereld naar een groter verband, naar hoop en perspectief, naar een het concrete hier- en- nu, en het individuele overstijgende samenhang en wellicht ook naar een bedoeling. Het bevrijdt van de toevalligheid van ons bestaan en daarmee de mogelijke volstrekte zinloosheid, waardoor spiritualiteit betekenis kan geven aan ons leven en aan de gebeurtenissen die erin plaatsvinden.
Voor een gedachteconstructie is dat geen geringe prestatie. Daar heb je iets aan.
top
2011 november 07
Genade
Toen ik onlangs een lezing mocht houden over het begrip genade, realiseerde ik me hoezeer dit woord in onbruik is geraakt.
Voorzichtig durf ik te zeggen dat wanneer het woord verdwijnt, het begrip als zodanig ook geen lang leven beschoren is. Weten we in het dagelijks leven nog wat genade is? Hanteren we het nog?
Het begrip heeft een voornamelijk religieuze betekenis behouden, maar zelfs in religieuze kringen voelt men zich niet meer zo thuis bij dit woord.
Een herinnering aan werkelijk tientallen jaren geleden kwam bij me boven. Vechtende jongetjes. Degene die boven op de ander zat en dus de overhand had, riep vragenderwijs: “genade, genade?” en als de onderliggende partij dan “genade” zei, hield het gevecht op.
Waarom?
Nu zeg ik: omdat het een plotselinge confrontatie is met de kwetsbaarheid en weerloosheid van de ander. Die weerloosheid heeft een zekere soevereiniteit, en is minstens ontwapenend. De onderliggende partij, de “vijand”, wordt van object ineens een jongetje, een medemens. Misschien even angstig en kwetsbaar als jijzelf.
De roep om genade maakt in een beschaafde omgeving een eind aan de agressie, voorzover agressie natuurlijk beschaafd is te noemen. In ieder geval stelt het een maat aan het geweld. De zwakkere heeft hiermee de macht de sterkere een grens te stellen en de sterkere geeft in een beschaafde omgeving gehoor aan het beroep op genade.
Machtsuitoefening wordt doorbroken door een roep om genade. Bij genade is altijd sprake van een machtsongelijkheid. De waarden waarop het verlenen van genade stoelt, zijn echter van een hogere orde dan de machtige. Zij hebben ten diepste te maken met een categorisch respect voor de integriteit van al wat leeft.
Dit geldt zelfs binnen het rechtsbestel. We hebben de vergeten uitdrukking: “genade voor recht laten gelden”. Ik geloof niet dat het nog veel gebeurt. Recht en macht zijn sterker geworden dan genade. Kijk maar eens hoeveel moeite men heeft om het woord genade te vinden in de kwestie rond Mauro (zie blog van 1 november), terwijl het toch zo voor de hand ligt.
Van oudsher is in de georganiseerde samenleving de bedeling van genade het privilege van de soeverein. Wat volgens de letter van de wet recht is en binnen de macht van de staat is geoorloofd, kan door de soeverein op grond van humaniteit en redenen van een hogere orde doorbroken worden. De soeverein verleent dan gratie.
Gratie is afgeleid van het Latijnse woord gratia dat genade betekent. Maar ook dankbaarheid. Ik vind het prachtig dat in één woord de beide polen van de gever en ontvanger zijn ingesloten. Dat maakt het woord meteen tot een relationeel begrip. Genade bevestigt en versterkt de band tussen de gever en ontvanger.
Het wordt om niet (gratis) gegeven. Het onttrekt zich aan het economisch verkeer en alle commercialiteit. Het kan niet worden verkocht en er is geen prijs waarvoor het kan worden verworven. Misschien is het daarom in onze op verhandelbaarheid gerichte samenleving wel zo impopulair. Genade heeft geen waarde, zoals aandelen, mineralen, wapens en olie. Tegelijk is het onbetaalbaar.
In het genadeverkeer is geen bijbedoeling en geen winstoogmerk. Elke oneerlijkheid bij de gever en ontvanger corrumpeert de genadegave onmiddellijk waardoor het zijn betekenis verliest.
Geschonken en ontvangen genade bevrijdt de relatie uit schuld, herstelt de heelheid van de betrokkenen en van de betrekking als zodanig.
Het kan niet anders dan zuivere onbaatzuchtige liefde zijn.
In religieuze context doet de liefde van G-d zich als genade kennen voor wie in alle kwetsbaarheid en openheid een beroep doet op die liefde. Het is spontaan en om niet geschonken en kan niet anders dan in dankbaarheid worden ontvangen, zoals je iets ontvangt dat je cadeau krijgt.
Dankbaarheid heft immers de zelfbeschuldiging van de ontvanger op. Het maakt hem open, bevrijdt hem om te ontvangen. Pas dan kan de liefde stromen en is sprake van wederkerigheid. We worden bevrijd tot wat we zijn, of anders gezegd, we worden vrij om te zijn wie we in ons hart willen zijn.
Daarom kan, ook volgens Augustinus, die wel de geleerde van de genade wordt genoemd (doctor gratiae), de genade van G-d nooit haaks staan op, of in concurrentie zijn met, de vrije wil van de mens.
G-d’s genade is niets anders dan een vorm van liefde die de menselijke wil bevrijdt om te willen wat zij ten diepste verlangt.
Genade is meer dan kinderspel. Genade, liefde, mededogen vormen de fijne textuur van de menselijke samenleving.
top
2011 november 02
De ziel
Maand van de spiritualiteit. Waarom eigenlijk?
Spiritualiteit heeft naar mijn smaak te maken met wat ons van binnenuit in beweging zet. Het is wat ons bezielt. Wat in ons hart en in onze ziel leeft en wat ons warm doet lopen voor onze idealen.
Maar daarmee zijn we er nog niet. Immers, om maar een afschuwelijk voorbeeld te noemen, Breivik liep ook warm voor zijn idealen. Hij is zeker een, zij het gederangeerde, idealist. Was wat hem dreef spiritualiteit? Ik verwerp dat.
Wil je een drive spiritualiteit noemen, dan moet het gericht zijn op begrippen als verbinding, op leven, op vrede, heelheid, ontplooiing, vruchtbaarheid, op het verder brengen van de wereld als een plek waar we het goed hebben met elkaar.
Dat de maand november de maand van spiritualiteit is geworden, zal wel te maken hebben met de kerkelijke feesten van Allerheiligen en Allerzielen.
Wanneer we de heiligen gedenken, dan zeggen we eigenlijk dat wat hen bezielde, wat hen dreef, nog steeds de moeite waard is. Niet alleen om daar aan te denken, maar de moeite waard om ook in ons eigen leven een plek te geven.
De tijd is niet zolang voorbij dat mensen aan naamheiligen ook identiteit en inspiratie ontleenden.
Bij Allerzielen belijden we vervolgens dat wat de diepste waarheid is van een persoon geheiligd is. Blijvend is. Op welke wijze weet ik niet. We hoeven het niet eens zo transcendent te verstaan. Door de overledenen respectvol te gedenken zeggen we dat iedere persoon eeuwigheidswaarde heeft.
Die menselijke kwaliteit die we met Allerheiligen en Allerzielen gedenken, zou ik ziel willen noemen. En zij is van eminent belang voor het leven van de mensheid en van de wereld.
De ziel, afgezien van welke dogmatische invulling dan ook,
noem ik die instantie die ons verbindt met onze wortels, met ons diepste zijn,
die onze heelheid uitmaakt en waarin we de ervaring van heel- zijn hebben,
die ons verbindt met onze medemensen, afgezien van de gevoelens die we jegens hen kunnen koesteren,
die ons verbindt met de meer ongrijpbare, maar zeer reële domeinen van ons bestaan, tot en met de ons momentane zelf overstijgende gebieden van ons bewustzijn
en het weet hebben van wat daarbuiten is.
Dit is, nogmaals, van eminent belang voor het leven van de mensheid en van de wereld.
Dat wat mensen verbindt, wat de wereld heel maakt zou je de ziel van de wereld kunnen noemen (daarom vind ik het zo belangrijk om anima mundi te realiseren, zie 29 september).
In de oplossing van praktische problemen: de pensioenen, de euro, de wereldvrede (waarbij het niet om vrede gaat, maar om belangen), de economische machtsverhoudingen, zouden we de essentie niet uit het oog moeten verliezen.
Ik weet dat het simpel en idealistisch klinkt, maar ik zeg het toch: een politiek zonder ziel is waarde-loos. Zonder innerlijke waarden kunnen we de (wereld) samenleving niet duurzaam ordenen.
top
2011 oktober 15
Ark van Noach
Gisteren bezochten we een klein symposium naar aanleiding van een buitengewoon sympathiek geschreven boek over de bedoeling van kerk-zijn. Als u verder leest, zult u merken dat dat kan. Het is geschreven door de oud-katholieke aartsbisschop Joris Vercammen en heet Oud- en nieuw-katholiek, De spirituele zoektocht van die andere katholieken, Valkhof Pers, 2011.
Vercammen begint te zeggen dat de oud-katholieke kerk de naam niet mee heeft. Het riekt immers naar mufheid en behoudzucht. Het is echter om aan te geven dat dit vrij kleine kerkgenootschap in haar katholiciteit terug gaat op de oude kerk, de christusgemeente van het begin. Met deze oude kerk is zij verbonden door een levende traditie die zich telkens weer bezint op de wereld waarin zij leeft en staat en daarop vanuit de evangelische inspiratie een antwoord wil zijn. Het duidt de bron en de dynamiek van de oud-katholieke kerk aan. Zij is mens- en wereldbetrokken, juist vanuit haar gehoor geven aan de centrale boodschap van Christus.
(voor meer info over de oud-katholieke kerk ga naar de site okkn.nl)
De behoefte om dit boek te schrijven lijkt gelegen in de tanende relevantie en geloofwaardigheid van de kerk. In de ervaring van vele gelovigen en geloofzoekers dat het christelijk geloof en de kerken geen betrouwbare en relevante antwoorden hebben op vragen van nu.
Het is goed dat Vercammen dan ook meteen zegt dat geloof geen spirituele rollator is. Het lijkt me dat hij benadrukt dat geloof en kerk geen supermarkt vormen waar je naar believen en behoefte uit kunt shoppen. Je moet minstens in de beweging van het geloof willen staan om die antwoorden te kunnen ontvangen op je levensvragen. Die kunnen niet vanuit het domein van het geloof aangereikt worden aan hen die buiten blijven staan. De geloofsantwoorden zijn immers contextuele antwoorden en niet los van de context verkrijgbaar.
Dat betekent natuurlijk niet dat er geen antwoorden te geven zijn op levensvragen vanuit een totaal seculiere omgeving. Maar voor hen die een meer dan immanent antwoord zoeken, voldoen die niet.
Geloof en kerk hebben zinrijke dingen te bieden voor de wijze waarop we tegen het leven aankijken. En aangezien ons leven zich in de wereld afspeelt en de wereld met ons leven meegegeven is, kunnen die niet buiten beschouwing blijven. Ons leven, het leven, goed leven, de wereld, onze relatie daarmee, de samenleving, gemeenschap worden bezien vanuit de vooronderstellingen van het geloof en van daaruit beoordeeld.
Het geloof en dientengevolge ook de kerk kunnen zich niet afzijdig houden van het concrete leven en van de concrete wereld. We hebben hier en nu iets te zijn en te doen; en wat we zijn en doen is nu juist de wereld.
Vergelijk dit maar met de uitspraak van Augustinus: “zeg niet: de tijden slecht. Wij zijn de tijden”.
Wanneer we onszelf en de wereld beschouwen vanuit het geloof geven we er betekenis aan vanuit de centrale gedachte dat er een G-d is die ons in het leven wil en die ons liefheeft. Dit verlangen en die liefde gaan aan ons bestaan vooraf en vormen er de bedding van. Ons bestaan en de wereld vormen dus geen bedreiging, zijn geen verkeerde werkelijkheid, maar het milieu waarin, nogmaals naar wij geloven, G-d ons heeft geplaatst en gewild.
Daarin mogen wij, in navolging van Christus Jezus, Hij-die-er-is-voor-ons menselijk zichtbaar maken op geloofwaardige en authentieke wijze. En dat geldt voor ieder van ons. En voor ieder van ons op eigen wijze, ieder overeenkomstig de mogelijkheden en talenten.
Geloof baseert zich op die verbondenheid en die uitnodiging en gaat van daaruit op zoek naar wat goed en waarachtig is. Het baseert zich niet op een voor de eeuwigheid geformuleerde rationele waarheid, maar op een van eeuwigheid af aangeboden liefde.
Het geloof en de kerk moeten mensen in de eerste plaats inspireren. Maar ook G-d’s nabijheid vertegenwoordigen en mensen helpen hun leven te leven met alles wat zich daarin voordoet en wat van hen gevraagd wordt.
Wat ik zo aantrekkelijk vind in het boek van Joris Vercammen is dat hij de mens en de wereld serieus neemt. Bij geloven gaat het volgens hem in de eerste plaats om uitzicht, om het openen van de wereld naar het perspectief van een beloofde en mogelijke werkelijkheid. Dit vanuit de gevierde en inspirerende gedachtenis van Jezus Christus. Dat het gaat om het vooruit brengen van het Koninkrijk en de humanisering van onze wereld, onze cultuur. Om de Eeuwige te doen oplichten in onze wereldtijd. Niet vanuit een abstracte waarheid, maar vanuit een relationele waarheid. Bondig citeert hij: “waarheid zonder liefde is een leugen”. Van die relationele waarheid zou niemand uitgesloten moeten worden.
De kerk heeft ook een taak in de dienst van de verzoening van mensen met hun eigen geschiedenis, mensen met elkaar, volkeren onderling. Een taak in het herstel van gebrokenheid in de liefde van de relatie, van de gemeenschap van mensen, van mensen met de Ene. Zij mag dat niet doen vanuit een onaantastbare zekerheid en Waarheid. Juist vanuit het besef van haar eigen kwetsbaarheid kan zij een haven zijn voor kwetsbare mensen. Tegelijk mag zij leven uit de volle kracht van de Geest die haar fier doet getuigen en kritisch doet staan tegenover wat zich in de wereld voordoet.
De weg van het geloof is voor Joris in de eerste plaats een weg van verlangen, naar heelheid, naar zin en betekenis, naar gemeenschap, naar verbonden leven. Wat de kerk mag zijn komt daaruit voort. De wereld openen naar G-d, bieden van perspectief, bevorderen van verzoening en solidariteit, plek zijn van ontmoeting, van gemeenschap, van stilte en gebed om de Ene te ontmoeten.
Ieder lid is een onmisbare levende steen, geroepen om uit het eigen geweten antwoord te zijn op G-d’s roep en zijn onvervreemdbare plaats in de gemeenschap in te nemen. Levend vanuit een grondhouding van ontvankelijkheid en verbondenheid. Die grondhouding bevrijdt ons van de waan dat wij onszelf genoeg zijn. Zij wijst ons de weg naar de medemens en naar Die- met- ons- is.
In deze bespreking ben ik vrijelijk met het boek omgegaan, maar ik meen de geest ervan recht gedaan te hebben. Lees het zelf maar, zou ik zeggen.
Ik vond het een zeer aangenaam boek om te lezen en een verademing (dat heeft met bevrijdende inspiratie te maken) en weldadig.
Inmiddels zult u zich wel afvragen wat dit alles met de titel “ark van Noach” te maken heeft. Welnu. Het symposium was op de gedachtenisdag van Callixtus. Velen kennen hem van de catacomben van San Callisto in Rome. Deze bisschop van Rome uit de vroege kerk gebruikte de ark van Noach graag als beeld van de kerk. Daar zitten mooie aspecten aan die goed aansluiten bij de visie van bisschop Vercammen van Utrecht.
De ark is een toevlucht en teken van hoop in een chaotische werkelijkheid. Zij bewaart het leven voor wat komen gaat, het leven zoals het bedoeld is en zoals het in zijn oorsprong hersteld wordt. Het brengt schepselen van alle pluimage bijeen en daarbij komt dat iedere soort, geen uitgezonderd, nodig is voor de toekomst. Zij zijn twee aan twee, derhalve in gemeenschap ten einde vruchtbaar te kunnen zijn. In de ark leven zij in vrede met elkaar. Zo getuigt de ark van een nieuwe schepping en loopt erop vooruit.
In deze beschrijving is het niet moeilijk belangrijke elementen van het kerkbeeld van bisschop Vercammen te herkennen.
top
2011 oktober 10
Kuitert
Het artikel van Kuitert in Letter & Geest, in de Trouw van 8 oktober, eindigt met de uitspraak: “als ze (de kerken) ophouden te bestaan, leven ze voort in de humaniteit van onze westerse wereld”.
Dat lijkt me nu precies de vraag en daarom zou ik willen verdergaan waar het artikel eindigt.
Een beschrijving van het gisteren en vandaag van de kerken is natuurlijk interessant, een duiding van die situatie nog interessanter, maar van groter belang is nu juist het morgen van de menselijke samenleving en de bijdrage die geloof en kerk (nadrukkelijk in die volgorde) daaraan zouden kunnen leveren.
In het artikel lijkt Kuitert uit te gaan van het model van de secularisatie. Mensen hebben hun geloof uitgetrokken als een jas, maar in vele gevallen bleek het iets meer dan een jas. Een soort huid die niet zonder kleerscheuren (om in het beeld te blijven) kan worden afgelegd. Met een knipoog waarschijnlijk naar het, obsolete, adagium van het geloof als opium van het volk, gaat hij verder in het model van de verslaving. Geloof als een drug dat bij abstinentie leidt tot ontwenningsverschijnselen. De hang naar duiding via non-descripte religiositeit, spiritualiteit en geestelijke lectuur noemt hij een soort methadon. De opleving van deze verschijnselen ziet hij niet als een keerpunt in de secularisatie, maar als de bezegeling ervan.
De ordening van het publieke leven, van de wereld, via het geloof in God is naar zijn zeggen, behoudens voor een enkeling, verlaten. De wereld blijft, blijkt?, niet meer dan de wereld.
Kuitert lijkt te beweren dat de compleet geseculariseerde mens het na wat aanvankelijke ontwenningsverschijnselen prima kan redden in zijn bestaan in de wereld zonder een duiding die de wereld positioneert en uitlegt, en in zijn onmiddellijkheid overstijgt.
Dat waag ik te betwijfelen.
Allereerst is het de vraag of geloof (en ik versta daar gemakshalve onder: de betekenisgevende duiding die zich baseert op vertrouwen, hoop en verwachting) een historisch en bijkomstig verschijnsel is. Met andere woorden een verschijnsel dat zich in een beperkte tijdspanne afspeelt en niet wezenlijk is voor het leven van een mens en in het verlengde daarvan voor een menselijke samenleving.
Zolang de mens zich bewust is van zijn bestaan, wordt hij geconfronteerd met zijn eindigheid en toevalligheid, met heden, verleden en toekomst, en denkt hij na over zijn plek in het geheel en de betekenis van de dingen, van de wereld en van zijn eigen bestaan.
In de onmiddellijkheid van zijn bestaan en de onmiddellijkheid van de wereld zijn de antwoorden op die vragen niet te vinden. De antwoorden overstijgen die onmiddellijkheid. Daarmee zijn naamgeving en duiding, dynamiek, angst en hoop, verwachting en leegte gegeven.
Uit zijn aard heeft de mens behoefte aan duiding. Dat is niet iets bijkomstigs. Spiritualiteit in welke vorm dan ook, tot en met een gesystematiseerd geloof, is geen restproduct, maar de uitdrukking van die onontkoombare behoefte.
In die zin is geloof niet de ontdekking van de hemel als waarheid, maar de ontsluiting van de werkelijkheid in de verwachting en in de dynamiek van het mogelijke. Geloof is geen wetenschap, maar poëzie. Het is scheppend. Geloof wordt eerder gevonden in een lied dan in een quasi wetenschappelijk dogma, om maar even een side-kick te geven naar claimers van geloofswaarheid.
Zonder duiding blijft de wereld, als ruimtelijk-materieel gegeven, inderdaad de wereld. Deze heeft geen betekenis, geen toekomst, geen licht; en is waardeloos in de meest uitgebreide zin van het woord.
Zo’n wereld is duister, want opgesloten in haar moment.
In geloof drukken we uit dat onze wereld en ons bestaan niet opgesloten zijn in het moment, maar open staan naar …., naar wat eigenlijk en naar wie?
In ieder geval naar morgen, naar toekomst. In ieder geval naar de ander, naar relatie. Maar ook naar verwondering die de openheid van het eigen bestaan is, naar hoop die toekomst schept, naar liefde die verbinding legt. Zonder deze is het leven leeg, kleurloos en eenzaam.
Inderdaad, meneer Kuitert, geloof is geen kennis, en inderdaad produceert de theologie geen godskennis in de wijze waarop andere wetenschappen kennis produceren. Op wat zij wel produceert ga ik hier niet in.
Terugkerend naar het begin van dit stuk, zou je een vraag kunnen stellen bij de bijdrage die de kerken hebben gegeven aan de humaniteit van de westerse samenleving. Maar de voortzetting van die humaniteit is in ieder geval niet vanzelfsprekend. Het begrip humaniteit dat Kuitert klakkeloos in zijn artikel introduceert is niet vanzelfsprekend. Het is een ideologisch begrip.
Hij noemt het aan het eind van zijn artikel als iets dat zomaar aanwezig is, maar dat is niet zo. Daar waar de mens niet zomaar een gegeven is, maar eveneens een product van beschouwing, geldt dat voor humaniteit te meer. Humaniteit als menselijkheid en menswaardigheid, zijn niet onmiddellijk gegeven. Zij zijn het resultaat van beschouwing. De theologische antropologie heeft daarover veel zinnigs en onzinnigs te zeggen. Wie en wat is de mens, wanneer we een tegenover als G-d aannemen? Wie en wat is de mens wanneer hij op zichzelf is teruggeworpen?
Het menselijke van de mens en de menswaardigheid van de wereld zijn niet vanzelfsprekend. Als de kerken, ok dan, of het bereflecteerd geloof (de theologie?), niet de domeinen vormen waarop die humaniteit wordt gedefinieerd en van waaruit die wordt behoed, welk domein voorziet dan daarin? De politiek? De sociologie? De psychologie?
Deze tendentieuze opsomming geeft al aan dat er een andere domeinbeheerder moet zijn.
Ik denk dat “Alles behalve kennis” het laatste boek is dat Kuitert moet schrijven. Het lijkt me dat hij daarmee wel zijn geschiedenis heeft verwerkt. Soms denk ik dat Kuitert zijn geloof tot op het bot heeft uitgekleed en met de dode beenderen blijft zitten en constateert dat zij niet het leven schragen kunnen.
Op zoek naar de essentie heeft hij de samenhang uit het oog verloren. Alsof de draagconstructie niet het geheel van vlees, spieren, en bloed en beenderen omvat.
Maar hij en mensen zoals hij leveren een belangrijke bijdrage aan het gelovig zelfverstaan en het vaststellen van de grenzen van de theologische validiteit.
En daarmee is hij een belangrijk domeinbeheerder. De Oud Katholieke Kerk, de Remonstrantse Broederschap, de Koninklijke Academie van Wetenschappen, een aantal jonge theologen, en vele anderen zijn dat ook.
Maar de zorg voor de humaniteit van onze westerse wereld behoeft een voortdurende aandacht. Zij is verre van vanzelfsprekend en vormt naar mijn smaak de grote uitdaging van onze tijd.
top
2011 oktober 01
Illuminazioni
Het algemene thema van de internationale moderne kunst tentoonstelling in Venetië dit jaar refereert aan het licht dat ieder volk in deze wereld vertegenwoordigt.
Dit komt tot uitdrukking in het woord illuminazioni, dat zowel de betekenis van het licht als van de naties, de volken, in zich draagt.
Het is een titel die respect uitdrukt en tegelijkertijd uitdaagt.
Het respecteert het gegeven dat elk volk op zich al iets toevoegt aan het licht in de wereld. Bovendien laat ieder volk zijn eigen licht op de werkelijkheid schijnen. Of, anders gezegd, ieder volk brengt de werkelijkheid op eigen wijze aan het licht.
Daardoor benadrukt het ook het prismatische aspect van onze werkelijkheid. Onze wereld is een gefacetteerde en complexe werkelijkheid. En ieder volk vertegenwoordigt daarin een eigen aspect.
Tegelijk worden door deze titel de verschillende volkeren uitgedaagd om ook daadwerkelijk hun licht in de wereld te laten schijnen en hun eigen onvervreemdbare positie in het geheel in te nemen.
De tentoonstelling is echter niet naïef. Het laat ook zien dat het licht wordt verduisterd en gedoofd. In individuele mensen, in groepen en volken. Daardoor staan ook hier licht en duister met elkaar in spanning.
Geweld en hoop, oorlog en toekomst, dood en leven, onderdrukking en vrijheid komen bij de presentaties veelvuldig aan de orde. Maar nergens lijkt het verlangen naar echt leven en naar een goede wereld te worden opgegeven. En dat vind ik hoopgevend en bemoedigend. Hoe geseculariseerd ook, er is vertrouwen in de toekomst. Vertrouwen in de veerkracht van de mens en van het goede.
Dat is verlichtend als zodanig.
Dat begint al wanneer je het terrein van de Giardini betreedt. Meteen rechts is het paviljoen van Zwitserland. Je bevindt je in de binnenkant van een kristal, de wereld van verschillende invalshoeken belichtend. Er is literatuur over de ontwikkeling van de wereld, meestal vol ideologie. Er zijn fotoos van de meest afschuwelijke werkelijkheid. Niettemin overweegt de hoop, tegen beter weten in wellicht.
Japan presenteert een technologische, constructieve, digitale werkelijkheid, vriendelijk en verslindend, die oprijst uit het donker, wordt overwoekerd en in duisternis verdwijnt. Maar telkens weer met bloem en kleur begint.
De Chinese kunstenaar zet zich uiteen met de dialoog, de invloed van het oosten op het westen en omgekeerd. Een tunnel waarin de geschiedenis van de uitwisseling wordt verbeeld, en waaraan je niet kunt ontsnappen. Mar om je heen kijkend dwarrelen beelden als letters neer, als sneeuw die deels blijft liggen en deels versmelt. Beeld van de ontvangende cultuur die tegelijk ontvankelijk is en weerstand biedt.
Bij Polen klinkt een kreet om herstel, een terugkeer van de drie miljoen die er verdwenen zijn. En jonge kunstenaar die de wond en het litteken verwoordt die in de Poolse samenleving voorgoed geslagen zijn.
Tussen afbeeldingen van de verkrachting van de waarheid in de Chinese berichtgeving in het Deense paviljoen en de innerlijke, eigen vooroordelen van zwarte en joodse mensen belicht in de strips van undergroundtekenaar Crumb, hangt als in een drieluik de foto van een verbeelding van de waar gebeurde mishandeling, marteling en meervoudige verkrachting van een veertienjarig Afghaans meisje door Amerikaanse militairen. Wat is waar en onwaar? Wie is terrorist en onderdrukker, bevrijder?
Dat het aan het licht wordt gebracht is de overwinning van de openheid en de hoop op toekomst.
Over een aantal paviljoens zal ik later nog wel eens schrijven.
top
2011 september 29
Anima Mundi
Zojuist teruggekeerd van een bezoek aan Venetië en de Biennale, de internationale moderne kunst expositie, ontving ik een mail van onze vrienden, het kunstenaarsechtpaar Huub en Adelheid Kortekaas. In de mail een url naar een interview op YouTube. Je vindt het onderaan deze column, samen met die van hun website.
Ik was zo blij met hun mail over de voortgang van hun project Anima Mundi, dat erg idealistisch is.
Anima Mundi betekent de ziel van de wereld en het project komt voort uit hun vaste geloof in de dageraad van een nieuw tijdperk. Het tijdperk van wereldwijde communicatie en relaties. Tussen wetenschap en kunst, tussen religies, tussen individuen en volken. Aangezien alle deel hebben aan die ene en eenmakende ziel van de wereld.
Het is een bemoedigend en hoopvol concept dat waard is gerealiseerd te worden. Niet alleen als een monumentaal artefact, maar ook als een levende realiteit.
Het project spreekt me enorm aan. Daarom wil ik er graag een lans voor breken. Ook ik geloof heilig in de fundamentele eenheid van en tussen individuen en volken. En in de mogelijkheid van onderling begrip en ware vrede.
Huub en Adelheid hebben deze mogelijkheid gesymboliseerd in de gouden zaailingen (in de vorm van een gestileerd vruchtbeginsel) die zij aan een aantal toonaangevende mensen in de wereld hebben toegestuurd.
Het monument Anima Mundi bestaat uit een grote tempelachtige structuur, zoals het Parthenon in Athene, maar open naar de omgeving en de hemel zolas Stonehenge en vergelijkbare structuren op de Orkneys. Een aantal grote zetels, zeven meter hoog, met zittende gestalten als een zwijgende hoge raad. In een rechthoek van 100 bij 24 meter. De binnenruimte vormt een agora, traditioneel de plaats waar mensen samenkomen, elkaar ontmoeten en met elkaar in contact komen om te praten over de dingen die er toe doen.
Uiteindelijk zijn Huub en Adelheid met de lokale overheid tot een overeenstemming gekomen over de plek waar het monumentale werk gerealiseerd kan worden. Een prachtige plek aan de rivier bij Beuningen. Grasland, stromend water en dit inspirerende kunstwerk om in rond te gaan, doorheen te lopen en stil te staan. Om mensen te ontmoeten en te praten over datgene waartoe het kunstwerk inspireert en aanzet.
De figuur in het centrum van een van de lange zijden zit met het hoofd licht gebogen. Huub noemt dit het moment van bewustwording, van ontwaken. Het vertegenwoordigt het moment, dat velen ook hebben ervaren, waarop men zich bewust wordt van de eenheid van het leven zelf, tot uitdrukking komend in talloze levensvormen.
Ik vind het een geweldig project en ik hoop van harte dat er voldoende fondsen worden gevonden om het te realiseren. Het monument, de anima mundi, verdient het en de samenleving heeft er nood aan.
//youtube.com/kanaal13televisie#p/u/2/O5wzt4W0UvM
http://www.huubenadelheid-kortekaas.nl
top
2011 september 17
Regels
Het schijnt me toe dat er in de samenleving een grotere behoefte is ontstaan aan regelgeving. Gepaard aan een luidere roep om de naleving van regels.
Buiten beschouwing laat ik wie er roept om meer regelgeving en de wijze waarop diezelfde mensen met regels om gaan. De roep om helderder regelgeving lijkt iets van deze tijd te zijn.
Regels, protocollen, toezicht moeten geregeld en georganiseerd op bijna alle vlakken van ons menselijk bedrijf. Zij het in het onderwijs, in de zorg, in de kerk, in de valutawereld en derivaten daarvan.
Ik durf de stelling aan dat regels kennelijk het ethisch gedrag moeten vervangen.
Dat het waardebesef kennelijk zo diep is weggezakt uit het bewustzijn, dat er stringente regels nodig zijn om gedrag te reguleren.
Volgens mij is dat het paard achter de wagen spannen. Regels bevorderen niet het ethisch bewustzijn en ethisch gedrag is iets anders dan het volgen van regels.
Het loutere volgen van regels, gekoppeld aan sancties, schakelt het ethisch bewustzijn uit. Het maakt het lui. Bij ethisch handelen gaat het er niet om dat men gehoorzaamt aan een regel, maar dat men in een gegeven situatie tot een verantwoord handelen komt op grond van een aantal geïnternaliseerde waarden.
Wanneer bijvoorbeeld jongeren die over de schreef zijn gegaan, in een soort van heropvoedingskamp geplaatst zouden worden en daar gedrild worden om te beantwoorden aan bepaalde regels, betwijfel ik of er iets gebeurt in hun ethisch bewustzijn. Met andere woorden of zij werkelijk leren om in situaties waarvoor zij zich geplaatst zien, een bewuste eigen keuze te maken op grond van de menselijke waarden die zij belangrijk achten.
Geen mens kan zijn leven leven volgens regels. Er doen zich altijd situaties voor waarin een ethische keuze wordt gevraagd. Dat is wanneer een dokter moet kiezen voor een bepaalde behandeling of het afzien ervan. Wanneer een pastor voor de keuze staat om een dienst wel of niet te verrichten. Het doet zich voor wanneer we een keuze maken om wel of niet in iets mee te gaan. Het geldt bij de compromissen die we bereid zijn te sluiten voor het behoud van onze baan, van onze eer, van onze naam. Of wanneer er zomaar geld op de snelweg ligt. Wanneer de buurman die homo is, wordt weggepest. En zoveel situaties meer.
Dan kom je er niet met de simpele naleving van regels. Het “er staat geschreven…” is niet toereikend. We zullen bij onszelf te rade moeten gaan. En wat treffen we daar dan aan? Boosheid omdat een situatie, een medemens niet aan de regels beantwoordt? Onmacht en verkramptheid?
Of treffen we er de vrije ruimte aan waarin naar een gewetensvol antwoord gezocht kan worden? Geen voorgekookt antwoord, maar een verantwoordend en liefdevol omgaan met wat zich voordoet. Zoeken naar die grotere gerechtigheid die boven de letter uitreikt naar het humane.
top
2011 augustus 27
Resultaatgericht
In het algemeen houden we van een directe koppeling tussen een handeling en het resultaat van die handeling. We willen snel resultaten zien. De langzame en gestage inspanning zonder direct zichtbaar resultaat is ons vreemd geworden. Zeker in het dagelijks leven.
Door de gerichtheid op resultaat houden we ons wat minder bezig met het doel van onze handelingen.
Natuurlijk zijn er onderzoekers die jarenlang in laboratoria werken om een remedie te vinden of een oorzaak van een kwaal op het spoor te komen. Maar deze mensen werken bijna in het verborgene. Een uitzonderlijk en meer zichtbaar voorbeeld is wellicht de bouw aan de Sagrada Familia in Barcelona die in 1882 begonnen is en nog steeds voortduurt (officieel tot 2026).
Bij dit soort arbeid prevaleert het doel boven het onmiddellijke resultaat. Dat geeft ook meteen een andere houding ten opzichte van het werk. Dat heeft te maken met het eigenaar zijn van het resultaat.
Bij een direct resultaat is er ook een directe relatie tussen de handeling en het resultaat ervan. Het resultaat kan worden toegeëigend in de meest letterlijke zin van het woord. Het is mijn handeling, derhalve ook mijn resultaat.
Bij langdurig onderzoek of het bouwen van een zo groot bouwwerk is het resultaat nooit van iemand in het bijzonder, maar altijd het gevolg van de inspanning van velen. Ieder heeft zijn steentje bijgedragen met het gezamenlijke doel voor ogen en niet gericht op het eigen resultaat.
Deze gedachten kwamen bij me op toen ik iets las over handwassing. In heel veel culturen bestaat het geciviliseerde en gewaardeerde gebruik om handen te wassen voor of na een handeling. De chirurg doet het voor een ingreep, de dokter na een onderzoek, iedereen(?) na het gebruik van de wc. De priester wast de handen voor het eucharistisch deel van de mis.
In de eerste gevallen betreft het een zuiver hygiënisch motief, in het tweede hopelijk niet en dient het een uitsluitend spiritueel doel. In de eerste gevallen gaat het om het directe resultaat van de handeling, die overigens wel een doel dient (vermijding van infectie). In het laatste is de reiniging symbolisch, waarbij de priester bidt om zuiverheid van hart bij het voorgaan in het symbolisch offerritueel.
De rituele handwassing voor de maaltijd, die ook in vele culturen bestaat, heeft een dubbel karakter. Reinheid van handen bij het aan tafel gaan, zeker waar met de handen wordt gegeten uit gezamenlijk gebruikte schalen. Maar er wordt ook een spiritueel doel gediend.
De passage die me op deze overweging bracht is uit het Baal Shem Tov journaal van deze week. In een legende van de Baal Shem (Besht) wordt verteld hoe hij op een sabbat bij de handwassing voor het middagmaal de ingeving kreeg dat een groot collega van hem gestorven was (de rabbijn die bekend stond als het Licht van de Levenden of ook als het Licht van het Westen). De Besht vertelt dan dat hij al heel lang een bijzondere intentie voor de handwassing verlangde te weten. Maar die bepaalde intentie wordt slechts gekend door één rechtvaardige per generatie. Die middag wist hij die intentie ineens en concludeerde dat zijn collega gestorven was.
Die intentie ken ik natuurlijk niet, maar het zal ongetwijfeld te maken hebben met de bijzondere rol die grote Rechtvaardigen voor hun volk en de wereld te vervullen hebben. De handwassing is dan niet alleen een hygiënische maatregel en ook niet louter de vervulling van een gebod. Het wordt een symbool van de volmaakte zelveloosheid waarmee de ware Tzaddik (rechtvaardige) zich inzet voor de verlossing van de wereld.
Op onze eigen kleine wijze kunnen we daar allemaal aan bijdragen, wanneer we het doel van ons handelen voor ogen houden en vermijden ons met onze daden te vereenzelvigen. Wanneer we niet zo verschrikkelijk resultaat- gericht zijn en ons het resultaat van onze handelingen exclusief toe-eigenen. Met andere woorden door handeling en recht op resultaat te ontkoppelen. Wanneer we ons op onze eigen schaal verlossen van dit automatisme, verlossen we de wereld van hebzucht en egoïsme die de oorzaken zijn van onrechtvaardigheid en oorlog.
De handwassing kan helpen ons daaraan te herinneren. Het is namelijk heel voor de hand liggend om wanneer je de maaltijd gebruikt, het voedsel op de tafel te zien als het resultaat van jouw handelen (het geld ervoor verdienen, het boodschappen doen, het koken). Daarvandaan is het een kleine stap om te denken dat je er recht op hebt en dat het jouw verdienste is.
De religieuze en spirituele handwassing doorbreekt dat mechanisme. Het stelt een reiniging, een afwassing tussen de handeling en de maaltijd, zodat het resultaat (de maaltijd) als het ware wordt losgekoppeld van de handeling. De vanzelfsprekendheid wordt doorbroken. In een aantal gevallen wordt dit nader geduid door gebed.
Dit ritueel opent de mogelijkheid om het resultaat als gave te zien en opent de deur naar dankbaarheid. Dat is bevrijdend voor jezelf en verlossend voor anderen, en uiteindelijk ook voor de wereld.
top
2011 augustus 20
Je plaats weten
Er is iets merkwaardigs aan de hand met de plaats die we elkaar toewijzen. In het algemeen geven we iemand graag de plaats die hem/haar toekomt. Soms vinden we een ander belangrijker, hoger, dan onszelf. Maar niet zelden geven mensen de ander graag een lagere plaats dan zij zichzelf toebedelen. Alsof men meer wordt wanneer de ander wordt gekleineerd. Ieder weldenkend mens voelt aan dat dat niet zo is.
De uitdrukking je plaats weten heeft een overwegend negatieve klank. Meestal gebruikt om iemand die zich te zeer profileert of op de voorgrond zet, terecht te wijzen. Maar ook om een vrijpostig kind of een “ondergeschikte” op zijn plaats (of op zijn nummer) te zetten.
Niettemin is het juist heel erg goed om je plaats in het geheel te weten en die ook in te nemen en gegund te krijgen.
Op deze gedachten kwam ik naar aanleiding van de tekst voor deze sjabbat die ook Ekev genoemd wordt. Vanuit een morele benadering betekent dat deemoed. Dat was de titel die ik in eerste instantie aan deze bijdrage had willen geven. Maar dan was u er waarschijnlijk niet eens aan begonnen. Deemoed vinden we geen fijn begrip. We wijzen deemoed af omdat we denken dat het te maken heeft met jezelf klein maken en vernederen.
In het geval van de sjabbattekst slaat het op de beginwoorden van het betreffende gedeelte van de bijbel voor deze dag. Maar ook en misschien nog wel meer op de vermaning die in de tekst van Deuteronomium 9 voorkomt. Daarin wordt tegen het volk gezegd: “niet omwille van uw verdiensten of de oprechtheid van uw hart gaat u het land in bezit nemen”. Het is een aanmaning tot deemoedigheid, tot het dankbare besef dat het land geschonken is en geen verworvenheid op grond van verdienste.
Op de plaats die het volk ontvangt hoeft het zich niet voor te laten staan. Tegelijk mag het volk ook het fiere besef hebben dat die plek van de Hoogste is ontvangen. Niet om er trots op te zijn, maar om er tot zegen te zijn en er getuigenis af te leggen van G-d’s genade.
Deemoed heeft niets met kleinheid te maken, maar met het fiere besef van de plaats die je geschonken is. Die plaats is voor iedere mens uniek, omdat iedere mens uniek en onherhaalbaar is.
Het is juist door het innemen van die unieke plaats en te getuigen van de unieke kwaliteiten die iedere mens gegeven zijn, dat men bijdraagt aan de voltooiing van de wereld en aan haar verlossing.
Rabbi Nachman van Breslau zegt: “de unieke weet zich een deel van een groter en machtig geheel, dat is het mysterie van de deemoed. De unieke weet zich een deel van een door de Geest geïnspireerde gemeenschap, dat is het mysterie van de deemoed. Niet dit is deemoed dat iemand zich vernedert en vergeet dat door hem de Aanwezige aanwezig komt in de wereld. Dat is onreine deemoed. En het boze is als je vergeet dat je een koningskind bent. Hoogmoed is: zich aan anderen meten. Wie meet en weegt wordt leeg.”
Deemoed is je plaats in het geheel innemen en waarmaken, zonder de behoefte te hebben om jezelf met anderen te vergelijken of je minder of meer dan een ander te voelen.
Een tzaddik (rechtvaardige) zei: “wanneer heden de Messias zou komen en zou zeggen: je bent beter dan de anderen, dan zou ik zeggen: je bent de Messias niet”.
Deemoed is “niet meer dan je plaats, niet minder dan je ruimte”. Het is de vertaling van “je mag er zijn!”
In gelovige zin is het nog sterker: “jij moet er zijn, omdat Ik, G-d, je gewild heb en je liefheb”.
Is dat geen deemoed die fier maakt?
top
2011 augustus 13
Een waterstroom
Bij het opruimen van mijn bureau vond ik briefje met daarop de woorden: “als waterstromen is het hart van de koning in de hand van de Heer”. De schoonheid van de uitdrukking frappeerde me. De koning is immers het oersymbool van leiderschap.
Wanneer een koning zijn hart in de hand van de Heer legt, is niet hooghartig, zelfingenomen, maar nederig genoeg om een kracht te erkennen die groter is dan zijn macht. Zijn hart in niet vol van zichzelf, arrogant en ontoegankelijk, maar als een waterloop brengt het leven voor wie aan zijn zorg zijn toevertrouwd.
Het is een bijbelse uitdrukking en staat in Spreuken (hoofdstuk 21, vers 1) en ik denk dat het een toepasselijk model biedt voor onze wereldleiders.
Het Hebreeuwse woord voor koning is “melek”. In het centrum, het hart van het woord staat de “L”. Deze letter kan duiden op “lev”, dat hart betekent. De centrale waarde van een koning moet zijn hart zijn. Niet eer en macht, maar mededogen, liefde en de wijsheid van het hart. De “L” is de Hebreeuwse letter “lamed” en dat betekent oorspronkelijk prikkel. Het verwijst ook naar “lamad”, leren. Het hart van de koning wordt aangespoord te leren. Van G-d en van zijn volk.
Dit lerende hart wordt in de hand van de Heer gelegd. De hand zegent, geeft voorspoed, maar is ook het instrument van gerechtigheid en het symbool van macht. Het vraagt wijsheid en onderscheidingsvermogen om te weten wanneer van deze kwaliteiten gebruik gemaakt moet worden. Niet voor niets vraagt de legendarische koning Salomo om een opmerkzame geest om recht te kunnen spreken en te onderscheiden wat goed is en kwaad. De koning ontleent zijn vermogen aan die hand van de Heer. Elk koningschap is derhalve een leen. Het is geen privilege, maar een plicht, een dienst aan het volk.
Het hart van de koning, op die wijze ingebed in de hand van G-d, is als een waterstroom. In een omgeving levend waar nogal wat regen valt, is het niet eenvoudig om de emotionele betekenis van dit beeld te begrijpen. Maar in een woestijnige omgeving betekent het echt leven. Wanneer de rivierbeddingen zich vullen met water en de dorstige grond laven, is er bijna onmiddellijk een enorme opbloei van leven. Ineens wordt de tot dan toe verborgen en slapende vruchtbaarheid zichtbaar. Het hart van een koning wordt verondersteld om de leden van zijn volk vrucht te laten dragen. Om die kwaliteiten aan het licht te brengen waar G-d model voor staat. Vrede, gerechtigheid, solidariteit, welvaart. Leven, kortom, zoals het bedoeld is en waar ieder naar verlangt.
De koning is derhalve een universeel symbool voor goed leiderschap. Een leiderschap dat niet zichzelf zoekt, maar richting geeft en faciliteert. En zelf de belichaming is van de waarden waar het voor staat. Daarom integer en betrouwbaar.
We leven in een wereldmaatschappij waarin leiderschap niet zelden het product is van de media. Nog vaker het product van ambitie en hebzucht. Deze leiders zouden wat meer moeten lijken op de koning zoals hierboven beschreven. Ik bedoel niet te zeggen dat zij in G-d moeten geloven (het zou kunnen helpen, maar niet noodzakelijkerwijze). Maar ik bedoel wel te zeggen dat een leider moet beantwoorden aan waarden die zijn eigen belang overstijgen. En die gericht staan op het gemene best en het algemeen welzijn.
top
2011 augustus 06
Transformers
In deze tijd hebben we in de bioscoop van doen met de derde generatie van de Transformers. Deze buitenaardse robots hebben het vermogen om verschillende vormen aan te nemen, overeenkomstig hun verschillende eigenschappen.
Sinds hun eerste verschijning in de commerciële wereld in 1984 zijn films, games en allerlei vormen van merchandising aan deze “levensvorm” ontsproten.
Het lijkt erop dat deze Transformers het verlangen naar verandering vertegenwoordigen. Weinig mensen lijken volkomen tevreden met zichzelf zoals ze zijn. Make-over programma’s maken daar dankbaar gebruik van en versterken het. Sommigen zouden iemand anders willen zijn. Anderen willen worden wat zij aanvoelen ten diepste te zijn. Of willen beter worden in wat ze al zijn.
In heel veel religies is verandering een integraal onderdeel van het beleden geloof. Religieuze mensen willen betere mensen worden. Zij hebben een zekere onderwaardering voor de wereld zoals die is, met elkaar gemeen, evenals een kritische waardering van zichzelf zoals zij zijn.
Zo zat ik te denken bij gelegenheid van de viering van de Transfiguratie van Jezus op de berg. Daar verandert Jezus van gestalte. Hij wordt geheel licht en wordt gezien in gezelschap van Mozes (thora) en Elia (profeten). De drie leerlingen die Hem vergezelden, werden overweldigd door ontzag.
Jezus is een groot transformer. Hij transformeert niet alleen zichzelf, maar is ook in staat anderen te transformeren, mij en jou.
Waar gaat het in Christelijke transformatie om? Tijdens de Transfiguratie wordt Jezus gezien als wie Hij is, de Heer, in zijn glorierijke gestalte. Hij wordt niet iemand anders, Hij wordt wat Hij uiteindelijk is. Het geïncarneerde Woord van de Ene. De gerealiseerde bedoeling van ons mens-zijn. Tegelijk is dat niet het slotakkoord.
Zijn leerlingen willen deze uitzonderlijke toestand vasthouden. Zoals ook wij wellicht uitzonderlijke momenten van vreugde willen vasthouden, of een overweldigende ervaring van eenheid met al wat leeft. Wetend dat we deze momenten niet kunnen vastpakken en vasthouden.
Het beeld dat we ontvangen, is uitzonderlijk en dient als een idealistisch kompas voor de leerlingen. De transformatie van Jezus dient de leerlingen op te wekken om hun harten te bekeren. Om te worden wat zij kunnen zijn ten einde de wereld te veranderen. Dat is de reden waarom zij niet op de berg kunnen blijven, maar naar beneden moeten naar de plaats waar hun taak op hen wacht.
Het is niet de bedoeling om alleen zelf verlicht te worden. Verlichting is bedoeld om anderen te dienen op hun weg naar verlossing.
Alle schepselen verlangen te worden wat zij kunnen zijn. Het licht dat in ieder menselijk wezen verborgen is, verlangt volop te schijnen.
Transformatie is erop gericht om de wereld tot een plek van licht te maken. Om dat te realiseren moeten we kinderen van het licht worden. We moeten worden wat we zijn.
Onze wereld is niet bedoeld als een plaats van duisternis, oorlog en onrecht. Mensen zijn niet bedoeld om te sterven van honger, om gemarteld te worden of uitgebuit.
Op de weg naar de verwerkelijking van ons ideaal, hebben we, van tijd tot tijd, “bergervaringen” nodig.
Als een bemoediging die ons laat zien dat ons ideaal een reële mogelijkheid is en niet een hersenschim. Jezus is een beeld van die menselijke mogelijkheid.
top
2011 juli 30
Hoorn van overvloed
De Hoorn van Afrika contrasteert schrijnend met het ideaal van een goede wereld, zoals die wordt uitgedrukt in de metafoor van de hoorn des overvloeds.
Dit dacht ik, terwijl ik luisterde naar een preek over het deel van het Matteus evangelie waarin wordt verteld over het voeden van een menigte hongerige mensen.
Wellicht kent u het verhaal. Een menigte van arme mensen volgt Jezus naar een plek waar Hij zich wil terugtrekken om te rusten. Wanneer hij hen ziet en hun nood aan troost en hoop, is Hij diep geroerd en Hij geneest en bemoedigt hen. Tegen zonsondergang zijn zij nog steeds bij Hem. Hij zegt tegen zijn leerlingen dat zij de mensen voedsel moeten geven.
Zij zijn verbijsterd, in verlegenheid gebracht en weten niet hoe ze dat moeten doen. Zij hebben slechts een kleine hoeveelheid voedsel bij zich, vijf broodjes en twee kleine vissen. Bij lange niet genoeg, zeggen ze, om vijfduizend mannen plus nog zoveel meer vrouwen en kinderen te voeden.
Jezus neemt die kleine hoeveelheid voedsel, zegent het en draagt zijn leerlingen op het te delen met de mensen. Allen eten en worden verzadigd.
Het evangelie van Johannes maakt het nog wat gênanter voor de leerlingen. Ze hebben helemaal niets te delen bij zich. Er is daar een jongen die wat bij zich heeft, dat door Jezus wordt gezegend om de menigte te voeden. (Je hoeft geen leerling van Jezus te zijn om in huis te hebben wat nodig is om de wereld tot een betere plaats te maken.)
Het verhaal is een voorbeeld van de overvloed en het potentieel van het rijk der hemelen. Het wijst ook de thora (de vijf boeken van Mozes), in zijn geschreven en mondelinge traditie, aan als de enige bron van leven.
Het vertelt ons echter ook dat, zelfs grote, problemen kunnen worden opgelost door de krachten te verenigen en door vertrouwen te hebben in de eigen mogelijkheden. Dat hoe weinig ook, voldoende kan zijn. Dat, wat we hebben voldoende kan zijn om allen te voeden, wanneer we delen.
Het is natuurlijk wat gevaarlijk om gelijkenissen uit de Schrift een op een op onze situaties toe te passen, maar we kunnen het proberen. Er zit tenslotte een boodschap voor ons in, net zoals voor de toenmalige leerlingen van Jezus.
Het koninkrijk der hemelen is niet alleen een visioen. Het wordt verondersteld ook menselijke realiteit te zijn. Als Jezus iets is, dan is het wel het levende voorbeeld daarvan.
Hoe kan dan dit wonderlijke verhaal betrekking hebben op de realiteit van de Hoorn van Afrika?
Zonder twijfel is de regio zeer arm en de massa’s mensen verlangen naar troost en hoop. Naar een soort van menselijk bestaan. Ongelukkig genoeg kennen we veel van dit soort gebieden. Het aantal mensen dat gebrek heeft aan voedsel en aan andere voorzieningen om een fatsoenlijk leven te hebben, is enorm. De omvang van het totale probleem kan ons machteloos maken om maar iets te doen.
Aan de andere kant zien we dat in dezelfde regio grote sommen gelds worden besteed aan wapens en aangewend voor de rijkdom van enkelen. Dezelfden die controle hebben over de andere bestaansbronnen, die ten goede zouden moeten komen aan de hele bevolking.
Natuurlijk zijn we hevig bewogen door het zien van vrouwen en kinderen die omkomen van de honger. De internationale gemeenschap moet wel helpen. Zelfs met de wetenschap dat een (aanzienlijk) deel van de hulp verdwijnt in de zakken van hen die toch al in overvloed leven.
Dat is vanzelfsprekend erg ontmoedigend. Maar we kunnen ons niet permitteren niets te doen. We moeten helpen. En we moeten blijven proberen om de warlords en degenen die zich verrijken ten koste van anderen, tot bekering te brengen om hun gedrag te wijzigen.
We moeten blijven geloven dat het weinige, hoe gering ook, dat we kunnen doen, op den lange duur voldoende is om onze wereld te verbeteren. De armen verdienen het om enig soelaas en hoop te ontvangen.
Voor de zon definitief ondergaat, onze wereld achterlatend in de diepe duisternis van geweld en onrecht.
top
2011 juli 23
De lege hemel
Velen verlangen een hemel, maar missen het geloof in een G-d die de hemel betekenis geeft.
Heilsverwachtingen en heilsconcretiseringen zijn geseculariseerd en worden binnenwereldlijk beleefd. Vervulling en geluk zijn ontdaan van hun dit leven overstijgende aspect en moeten zich binnen dit bestaan voltrekken. Geloof heeft zich losgemaakt van G-d en van kerk. G-d is met het doopwater weggegooid. In toenemende mate is geloof overbodig geworden en naïef verklaard.
Niettemin blijven we ons uiteenzetten met vragen rond dood en leven, betekenis en zin van ons bestaan, rechtvaardigheid, juist en goed handelen en de afgrond van de toevalligheid en volstrekte afwezigheid van een voorgegeven zin van ons bestaan.
Wie of wat biedt troost en hoop?
Alain de Botton schreef er een boek over: Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids. Daarin lijkt hij te suggereren dat de verworvenheden van de religie, de gebruiken van de kerk iets waardevols te bieden hebben aan mensen die niet geloven, althans niet in een G-d geloven.
Het is de vraag of dat zo is.
Ik ontken niet dat bepaalde gebruiken en voorwerpen in staat zijn troost en soelaas te bieden. Maar of die in hun onmiddellijkheid ook stand houden tegenover de essentiële levensvragen valt te betwijfelen.
Waarom zou men de deugden beoefenen wanneer die niet begrepen kunnen worden in hun betekeniscontext. Wat betekenen mededogen en barmhartigheid zonder hun inbedding in het geloof in een levende G-d? Hoe kan de uiteenzetting met het einde hoop genereren zonder de belofte en zonder een eschatologische verwachting?
Zeker hebben rituelen en symbolen een onmiddellijke werking. Een zegenend gebaar, een kaars die wordt aangestoken bieden onmiddellijk troost, ook in een atheïstische omgeving. Licht, warmte, aanraking zijn universele elementen. Voor iedere mens herkenbaar en ervaarbaar, aangezien zij zijn ingebed in de antropologie, in het weefsel van ons mens zijn.
Maar daarmee bieden zij nog geen hoop en perspectief wanneer zij aan een ziekbed worden gehanteerd.
De betekenis van een symbool of ritueel overstijgt immers de werking. De werking is deels onmiddellijk, maar door het besef van de betekenis kan de werking zich uitbreiden en verdiepen en winnen aan zeggingskracht.
In het kader van deze argumentatie wordt de betekenis gegeven door het geloof.
Een symbool (brandende kaars) kan troosten door zijn werking, maar biedt hoop door zijn betekenis (de Verrezen Christus). Je kunt uit de traditie de deugden leren, maar hun betekenis ontvangen zij uit het Verbond.
De verworvenheden van het geloof zijn, naar mijn smaak, niet los verkrijgbaar. Dat komt ook doordat het geen voorhanden dingen zijn. Het zijn geen vaste verworvenheden, maar moeten telkens weer verworven worden in de praktijk van het geloof. Hun volle werking en betekenis ontvangen zij in het gelovig ontvangen en praktiseren.
Misschien dat de Botton daarom wel over troost spreekt, maar niet over hoop.
top
2011 juli 16
Na de storm
We hebben de afgelopen week veel regen gehad en nogal wat stormachtig weer. Veel mensen ondervonden hierdoor moeilijkheden en vakantiegangers hadden een slechte tijd. Ook wijzelf hadden wat problemen rond het huis. De tuin werd een natte puinhoop, de afvoer van de garage raakte verstopt en er was een ernstige lekkage. Alle spullen die we daar opslaan en bewaren waren doornat.
Onze goed georganiseerde wereld verkeerde enigszins in een chaos. Nu ja, niet zo heftig als bij een tornado of een echte wolkbreuk, maar niettemin.
Wat doe je in zo’n geval? De puinhoop kan je overdonderen, en dat doet het misschien aanvankelijk ook. Naar de chaos blijven kijken lost weinig op. Misschien heb je de neiging op tien plekken tegelijk te beginnen, zonder effectief resultaat.
Ik begon met de afvoer schoon te maken en het dak te ontdoen van rommel. Haalde alles uit de garage om te drogen. Maakte alles schoon. Verwijderde wat van de bomen was gevallen. Herstelde dingen. Niet kijkend naar wat er allemaal nog moest gebeuren. En stap voor stap kwam de orde terug.
Het leert me een belangrijke les.
Soms vinden er in je leven heftige stormen en zware neerslag plaats. Zij kunnen je leven tot een chaos maken. Ik denk dat iedereen dat wel herkent.
Het verlies van een baan, van inkomen, van een partner. Een verwoestende ziekte, de gedwongen verkoop van je huis. Al deze dingen, en meer, kunnen van je leven een chaos maken.
Je kunt erdoor overdonderd raken en verlamd, niet wetend wat te doen en waar te beginnen. Ook in dat geval is het het beste om maar ergens te beginnen en van daaraf verder te werken. In het algemeen doet het er niet toe waar je begint, als je maar begint om je leven weer ter hand te nemen. Sta jezelf niet toe in verwarring te raken door de grootte van de chaos, of door de hoeveelheid werk. Begin gewoon. Het leert je dat je niet zonder meer slachtoffer bent van de chaos, niet een willoos voorwerp ervan. Iedere handeling bevestigt je in staat te zijn de chaos te overwinnen en je leven te herscheppen. Het vorm te geven op de wijze die je het beste schikt. En stap voor stap zul je je leven terugwinnen.
Er is zoveel veerkracht in ieder van ons. En we zijn allen omringd door mensen die daarvan getuigen. Hoe klein ook de overwinning op de chaos is in de ogen van anderen, het geeft je een gevoel van trots en een nieuw levensgevoel.
Natuurlijk is het fijn wanneer je dat geheel zelfstandig kunt bereiken. Maar soms heb je gewoon een helpende hand nodig om over een dood punt heen te komen. Of iemand die je vertrouwen geeft dat het goed zal komen. Het werk is gemakkelijker, de last lichter wanneer je samen kunt werken, elkaar kunt helpen.
Elke schepping begint bij chaos, het ongevormde, met het aanbrengen van orde en vorm. Het is ons uniek menselijk vermogen om te scheppen. Zelfs om een wereld te scheppen waar vrede heerst en het goed leven is voor onszelf en onze naasten, hoe groot de chaos ook is waarin we ons bevinden.
top
2011 juli 09
IJdele woorden
Van tijd tot tijd bekruipt me het gevoel omringd te worden door taal die niets werkelijks meer uitdrukt.
In nieuwsberichten worden gebeurtenissen opgeblazen tot rampen. Reclameboodschappen en aankondigingen voor jongerenevenementen overschreeuwen de magerte van de inhoud. Voxpops etaleren opgeklopte emoties van de straat. Politici bezigen een taal van bezorgdheid, van betrokkenheid die niets zegt. Organisaties afficheren uitgangspunten en waarden die niet worden geëffectueerd. Op feestjes en terrassen wordt maar wat gezegd.
Te somber? Natuurlijk, maar toch.
Spontaan komt een flard van een gedicht bij me op. Het is uit Spreekuur, door Gerrit Achterberg geschreven toen hij in de kliniek vertoefde. Met betrekking tot zijn behandelaars spreekt hij over “hun ijdele monologen vol te pas gebrachte gehuurde zinnen waarin de woorden niet worden afgewogen op kerngewicht en draagvermogen”. Maar hij “schreeuwt tegen ze op zielsgezag een woord uit een oude grammatica”.
Dit spreekt me aan.
Tegenover de zo vaak gehoorde ijdele gelegenheidszinnen met woorden zonder werkelijke inhoud zou ik woorden uit een oude grammatica willen stellen. Een grammatica die taal serieus neemt, waarin taal nog werkelijkheidsbetekenis heeft. Een taal die recht doet aan de inspanningen van taalfilosofen die hun onderzoeken wijdden aan de relatie tussen woord en werkelijkheid.
Woorden kunnen immers maken en breken. Kunnen opbouwen en scheppen. Woorden zijn niet zomaar iets. IJdele woorden verstoren de balans tussen wat gezegd en bedoeld wordt. Tussen duiding en ervaring. IJdele woorden leggen een sluier over onze waarheid en werkelijkheid. Scheppen onbetrouwbaarheid.
Taal is juist bedoeld om te verduidelijken. Om onze innerlijke en uiterlijke werkelijkheid te duiden en om die in perspectief te zetten. Bij voorkeur een perspectief van hoop en leven.
Ik kom een andere tekst tegen, woorden uit een zeer oude grammatica.
In Jesaja lees ik: “zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en pas daarheen terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, zo gaat het met mijn woord. Het komt uit mijn mond en keert niet vruchteloos naar mij terug, voor het alles heeft volvoerd waartoe het is uitgezonden” (Jesaja 55,10-11) .
Deze woorden scheppen hoop en toekomst. Er wordt leven aangezegd aan wie in verdrukking zijn en in ballingschap. Aan hen die overheerst worden, gebrek lijden en uit hun land verdreven zijn, wordt toekomst geboden.
Het zijn woorden die spreken van compassie, betrokkenheid, trouw en uitkomst. Zij worden gesproken vanuit liefde en diepe verbondenheid.
Zulke woorden mogen niet verwaaien in de ijlte, niet vruchteloos zijn. Zij vragen om vervuld te worden, hoe lang het ook duurt, want degene die ze spreekt is betrouwbaar. Zij scheppen recht voor rechtelozen. Perspectief voor wie geen toekomst meer ziet. Leven in gerustheid voor wie geen menselijk bestaan heeft.
Maar zoals elk woord dat waarheid moet worden, dient het te worden volbracht, het moet gedaan worden.
Het woord heeft handen nodig om tot werkwoord te worden. Het heeft hoofd en hart nodig om gericht en met liefde gedaan te worden. Onze handen, hoofden en harten.
De belofte van toekomst die aan verdrukte mensen is aangezegd, schept een verplichting tot handelen om die toekomst waar te maken.
Goede voornemens en mooie woorden zijn daarvoor niet voldoende.
top
2011 juli 02
Talenten
In Letter en Geest, een bijlage van Trouw, staat vandaag een bijdrage van Matthias Smalbrugge (MS). Hij is predikant in Aerdenhout en hoogleraar Europese cultuur en christendom aan de V.U. Het is een mooi artikel waarvan de bottomline is dat het recht in de samenleving zich niet kan baseren op het vrije krachtenspel van de individuele ondernemingslust, maar zich moet binden aan een andere (ideële, utopische? E.C.) werkelijkheid. Dit omdat een mens niet samenvalt met zichzelf, maar met een andere werkelijkheid verbonden moet worden om zichzelf te zijn. Een werkelijkheid die bestaat uit kunst, wetenschap en geloof.
MS baseert zijn artikel op het verhaal uit het Matteusevangelie dat spreekt over de talenten (Matteus hoofdstuk 25 verzen 14 tot 30). Hij noemt deze parabel de grondslag voor onze christelijk-liberale samenleving.
Laat ik beginnen te zeggen dat ik het met hem eens ben dat, wanneer recht bedoeld is om een, wat wij noemen, humane samenleving te vormen en te borgen, dat recht niet het natuurrecht kan zijn. Dat zal een recht zijn dat de waarden van die humane samenleving verwoordt. Onder humaan recht versta ik niet bloot gerechtigheid, maar rechtvaardigheid en barmhartigheid. Voor de Europese samenleving worden die waarden hoofdzakelijk ontleend aan het christendom. (dit is wel erg zeven-mijls-laarzen, maar goed).
Om echter bovengenoemde parabel de grondslag voor onze samenleving te noemen, gaat me veel te ver. Dat zou namelijk betekenen dat de parabel als basis heeft gediend om onze samenleving te ordenen. Dat gaat voorbij aan de wordingsgeschiedenis van onze samenleving. Wel kun je in het verhaal elementen aantreffen die aansluiten bij onze sterk op de eigen persoon gerichte samenleving. Maar je kunt dit niet omdraaien.
Eeuwenlang zijn de rechtvaardigende argumentaties voor juist de gestratificeerde (klassen)maatschappij ontleend aan G-d’s genade, zijn voorzienigheid en de scheppingsorde.
Daarvan is de onrechtvaardigheid aangetoond, die door het christendom later is omarmd in haar sociale leer. De maatschappelijke verandering is door het gevestigde christendom niet geïnitieerd.
MS laat in zijn artikel de laatste man, de derde dienaar uit de parabel, aan het woord als degene die de onrechtvaardigheid van het systeem aantoont. De eerste twee gaan mee in het systeem dat de winst die zij maken met het hun toevertrouwde kapitaal, voor hun baas is. De derde man onthult de baas als hardvochtig en onrechtvaardig. Deze laatste zou volgens MS leidend moeten zijn in een nieuwe ethiek die een tegenwicht zou moeten bieden aan het liberale beginsel dat ieder verantwoordelijk is voor zijn succesvol omgaan met de gegeven talenten.
Waarom vindt MS dat eigenlijk? Vindt hij de derde dienaar zielig? Heeft hij medelijden met hem? Moet een samenleving geordend worden door de kennelijk zwakste? Door degene die door, al of niet terechte, angst wordt gedreven? Door iemand die niet zelfstandig durft te handelen?
Ik zet het opzettelijk wat zwaar aan. Om uit te laten komen dat dit niet kan, maar ook dat dit niet de betekenis van het verhaal is. Netzomin als wat MS er uit haalt.
Naar mijn overtuiging heeft iedere mens die geestelijk in staat geacht wordt over zichzelf te kunnen beschikken, een eigen onvervreemdbare verantwoordelijkheid. Dat is geen dwangmiddel, maar ten diepste de uitdrukking van respect voor iedere mens, wie hij of zij ook is.
Op die verantwoordelijkheid mag men ook aangesproken worden.
MS brengt de parabel in zijn artikel als een voorbeeld van onrechtvaardigheid bij oppervlakkige lezing. Hij leest het door de bril van de derde dienaar en geeft een andere interpretatie dan de gebruikelijke (die luidt dat men zijn gegeven talenten goed moet gebruiken).
MS maakt de fout die bijna iedereen maakt in de interpretatie van dit verhaal. Hij gaat uit van de ogenschijnlijke onrechtvaardigheid in de toewijzing van de talenten en de behandeling van de derde dienaar.
Die verkeerde interpretatie bestaat denk ik al heel lang, gezien de taalkundige aspecten van dit verhaal. De betekenisontwikkeling van het woord talent speelt hierbij een niet onbelangrijke rol. Tweeduizend jaar geleden was dit de aanduiding van een hoeveelheid geld (MS vermeldt dat ook). In ons taalgebruik is talent een geestelijk vermogen. Binnen die laatste betekenis is het volstrekt onrechtvaardig dat iemand wordt afgerekend op die vermogens. Dat is in onze samenleving ook niet zo, hoewel iemand met meer vermogens meer kansen heeft.
MS en velen met hem gaan voorbij aan het begin van het verhaal.
We mogen het verhaal lezen in de context van de urgentie van het G-dsrijk en de (weder)komst van de Messias. In dit licht worden de contouren van het verhaal wat scherper, het wordt sterker aangezet, er is geen uitstel en ieder moet keuzes maken. Het verhaal leest dus: “het is met het koninkrijk der hemelen als met iemand die naar het buitenland ging en zijn bezit toevertrouwde aan zijn dienaren”. “Aan de een geeft hij vijf, aan een ander twee en aan een derde een talent”. Hier begint de ongelijkheid, maar deze houdt niet een onrechtvaardigheid in, zoals blijkt uit het volgende. De heer geeft de talenten “overeenkomstig ieders bekwaamheid”. In ons taalgebruik: iemand met meer talent krijgt meer toevertrouwd. We hebben daar nog een andere uitdrukking voor, namelijk “de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen”. Niet het gelijkheidsbeginsel is de rechtvaardigheidsgrond, maar de ongelijkheid. We moeten rekening houden met het verschil in talenten, dat wil zeggen het verschil in mentale vermogens. Dat is rechtvaardig en grond van rechtsvinding.
De heer in de parabel doet dat ook. Hij geeft de derde dienaar overeenkomstig diens vermogens één talent (één portie van zijn bezit). En verwacht terecht dat die dienaar daar overeenkomstig zijn vermogens iets mee doet. In relatie tot de verhaasting van het koninkrijk der hemelen, want dat is de betekeniscontext.
Er wordt van de derde dienaar niet meer gevraagd dan van de andere twee. Van ieder wordt gevraagd dat te doen wat in diens vermogen ligt om de komst van het koninkrijk te bevorderen. Wat is daar mis mee?
Als de heer geen vertrouwen in de dienaar had gehad, of wist dat de dienaar niet in staat was iets te doen, had hij hem niet een deel van zijn bezit toevertrouwd. Zo’n dienaar zou echter zeker een plaats in de zaligsprekingen hebben gekregen. Het koninkrijk hoeft immers niemand te ontgaan, maar je moet er wel deel aan willen krijgen door de wijze waarop je met je vermogens omspringt. Anders ontgaat het je toch. Dat is geen oordeel , dat is een consequentie.
Er zitten nog wel meer waardevolle aspecten aan deze parabel, die hier onvermeld blijven.
In een respectvolle humane samenleving heerst barmhartigheid, maar geen vergoelijking. Worden mensen aangesproken op wat zij kunnen en op hun verantwoordelijkheid voor het meedragen van het geheel. Worden mensen niet boven hun krachten bevraagd, maar wel gesanctioneerd of weer bij het geheel gebracht wanneer zij hun verantwoordelijkheden ontlopen.
Het is met MS ook mijn mening dat onze samenleving nood heeft aan een nieuw paradigma.
En zeker zou het de christelijke partijen sieren een paradigma voor de opbouw van de samenleving aan te reiken. In plaats van electoraats- en opportuniteitspolitiek te bedrijven. (zie mijn eerdere blog en column, o.a. van 18 juni).
top
2011 juni 24
Door de “aarde” verzwolgen
Via het Levisson Instituut ontving ik een klein commentaar (met hartelijke dank) op het gedeelte van de Schrift van deze week. Het is de sidra Korach en bevat o.m. hoofdstuk 16 van het boek Numeri. Het commentaar is van de Zuid- Afrikaanse rabbijn A.B. Folb. Hij schrijft naar aanleiding van 16,3 dat leiders zich niet aanmatigend moeten opstellen en niet te ver van het volk af moeten staan.
De situatie is de volgende: Korach en diens volgelingen verwijten Mozes en Aaron dat zij zich boven de gemeenschap verheffen. Terwijl toch, volgens hen, alle leden van de gemeenschap heilig zijn en de Eeuwige in hun midden is. Dat wil zeggen: de Geest is ook met de leden van de gemeenschap en ook zij hebben recht van spreken en kunnen gezagvol spreken.
Afgezien van de desastreuze afloop van dit verhaal voor Korach en de zijnen, is het een interessante en actuele passage.
Hoe vaak horen we niet het verwijt dat, ook democratisch gekozen, leiders te ver van het volk af staan. Dat zij eigenlijk niet weten wat er onder de mensen leeft, die hen nota bene gekozen hebben. En ook dat zij te weinig luisteren naar degenen die door hun besluiten getroffen worden. Dat de stem van het volk te weinig serieus wordt genomen.
Korach zegt met zoveel woorden dat hij vindt dat Mozes teveel vraagt van zijn volksgenoten. Herkenbare woorden. Te vaak lijkt het erop dat politici offers vragen die zij zelf niet hoeven te brengen. Politieke leiders drijven vaak te ver af van de leefwereld van de mensen die hen gekozen hebben. Bovendien bezigen zij veelal een taal die mensen niet verstaan. Kijkend en luisterend naar debatten bekruipt ook mij niet zelden het gevoel niet serieus genomen te worden.
En dan hebben wij het met ons democratisch bestel nog getroffen! De recente ontwikkelingen in Noord Afrika en het Nabije Oosten laten zien wat er kan gebeuren met leiders die te ver boven het volk staan. Leiders, bovendien, die zich immens verrijken ten koste van het volk.
Nog erger is het gesteld in een aantal Afrikaanse republieken en in de voormalige Sovjetrepubliek.
Macht heeft altijd de neiging mensen te corrumperen en gezag lijkt een eigen leven te gaan leiden, waardoor de gezagsdragers zich loszingen van het koor en een eigen lied aan gaan heffen, niet zelden ter meerdere eer en glorie van zichzelf.
Bij revolutionaire ontwikkelingen en coups ziet men dit herhaaldelijk gebeuren. Wat als een goede, door het volk gedragen beweging begint, verkeert al snel in het tegendeel. De revolutionairen van vandaag zijn de potentaten van morgen. Tot ook zij weer ten val worden gebracht.
Nu zijn Mozes en Aaron niet alleen politieke leiders. Zij zijn misschien wel in de eerste plaats geestelijke leiders. Daardoor wordt een problematisch en ongrijpbaar element geïntroduceerd. Namelijk de oorsprong van het gezag waarmee zij optreden.
Hoezeer ook de Geest authentiek en gezagvol aanwezig is in de gemeenschap, Mozes steunt op goddelijk gezag. Op directe openbaring.
Dit klinkt allemaal heel verheven en prehistorisch, maar dat is het niet.
In veel Islamitische landen staan geestelijke leiders tegenover geseculariseerde politieke leiders en claimen het goddelijk gelijk. In landen waar de sharia heerst, domineert de religieuze geopenbaarde waarheid.
In (kerk)gemeenschappen waar de waarheid geclaimd wordt op grond van goddelijke openbaring, en niet op grond van vinding, is geen discussie en is geen discours mogelijk. Waar men zich bij de uitoefening van gezag beroept op goddelijke inzetting, is geen ruimte voor kritiek.
Tegenstanders worden geëlimineerd en hun lichamen, hun bloed, hun namen worden door de aarde verzwolgen. Of zij worden op andere wijze onschadelijk gemaakt.
Korach en zijn volgelingen lijkt hetzelfde lot beschoren. In 16, 32 lezen we hoe de aarde hen verzwelgt. Hoe moeten we dat verstaan? Het is een wel heel gruwelijke aangelegenheid.
Soms zien we hoe ten gevolge van een aardverschuiving of door een plotselinge breuk in de aardkorst mensen, kinderen, en dieren ineens wegzakken en worden verzwolgen. Deze beelden horen tot de verschrikkelijkste uit het nieuws. En dat gebeurt dan aan Korach, Datan en Abiram en hun families om te bewijzen dat Mozes namens G-d optreedt? Dat kan toch niet zo zijn? Er moet meer aan de hand zijn.
Korach heeft inhoudelijk gelijk wanneer hij zegt dat de leider zich niet boven de gemeenschap mag verheffen. En dat de geest ook in de gemeenschap spreekt. Maar het verwijt dat hij maakt is niet van eigenbelang ontbloot. Hij valt het gezag van Mozes aan om zelf meer macht te krijgen. Zijn motieven zijn onzuiver. En onzuiver als hij is, denkt hij dat Mozes zijn gezag uitoefent om macht te hebben. Hij herkent niet wie het is die in Mozes spreekt. De motieven van Mozes zijn zuiver. Hij is een integere leider. Hij is niet belust op macht en ambieert zijn positie niet. (dit zijn de beste leiders, degenen die het niet willen, maar toch doen, omwille van het volk. Zie Plato in de Republiek en de Staatsman)
Korach wordt gedreven door macht en aanzien en net zoals alle revolutionaire leiders die dit nastreven, komt hij erdoor ten val. Hij richt er niet alleen zichzelf mee te gronde, maar ook zijn familie. Erg herkenbaar allemaal. Zijn oog is gericht op de “aarde” en het aardse slijk, de materiële waarden, en niet op het belang van de Ene en diens volk. En hij wordt door de aarde verzwolgen.
Er wordt hier een belangrijke en actuele les gegeven.
Leiders mogen zich niet verheffen. Hun gezag is niet van henzelf, maar toegekend. In de uitoefening van hun gezag dienen zij niet hun eigen belang, maar een hoger belang, dat van het volk als geheel en dat van de Ene als bron van leven en toekomst.
In de gemeenschap spreekt de Geest. De leider dient ernaar te luisteren en te verstaan welke behoefte er uit spreekt en welk verlangen.
Wie alleen gericht is op macht en de “aardse” , materiële waarden, of hij/zij nu leider of opstandeling is, wordt erdoor opgeslokt en komt erdoor ten val. En sleept anderen mee in die val.
Het is van belang voor het welzijn van een volk om de materiële en de geestelijke noden te behartigen. Manna en wet. Beide zijn voorwaarden voor een leven in vrede.
Er is een belangrijk onderscheid tussen macht en gezag. Macht berust op heerszucht en het vermogen om te domineren. Gezag berust op het samenspel van innerlijke overtuigingen. De herkenning van een gezamenlijk belang en dat te dienen. Zo zouden organisaties en volken geleid moeten worden, door een gezamenlijk erkende en nagestreefde waarde.
top
2011 juni 18
Realpolitik of principes? Opportunisme of uitgangspunten?
In het kader van de discussie over het bestaansrecht van het CDA enkele gedachten over de aard van politiek bedrijven.
Het spanningsveld tussen pragmatisme en ideologie kenmerkt immers niet alleen het CDA, maar ook andere partijen als de CU en de PvdA, zelfs de VVD (hoewel men natuurlijk op dit moment graag de gelederen gesloten houdt).
Ik weet natuurlijk niet precies hoe mijn lezers hier tegenover staan (zou ik best willen weten overigens), maar ik vind het een moeilijke zaak.
Iedereen sluit in zijn dagelijks leven compromissen. Op je werk, in je relatie, bij de keuze voor een product, in de omgang met je medemensen, je vrienden.
In hoeverre die compromissen zuiver waardegestuurd zijn, of elementen van waarde en van pragmatisme en eigenbelang in zich dragen, is misschien niet altijd duidelijk. En waarom noem ik gerechtigheid wel een waarde en eigenbelang niet?
Dit heeft duidelijk te maken met mijn waardesysteem waarin eigenbelang alleen onder zeer bepaalde omstandigheden een waarde is. Bijvoorbeeld wanneer iemand kiest voor zichzelf ten einde het leven te redden dat bedreigd wordt.
Maar in de politiek vind ik dat anders. Een partij, en ik geef het maar als een soort stelling, heeft niet het recht voor haar voortbestaan als partij te kiezen, wanneer zij daarmee haar fysionomie onherkenbaar maakt.
Je kunt niet zoveel compromissen sluiten dat je niet meer als jezelf herkenbaar bent.
Ik vind dat het CDA dat wel doet. Ik heb respect voor de CU die naar haar roots terug wil en streeft naar herkenbaarheid voor haar achterban.
Een samenleving wordt niet opgebouwd op de waan van de dag. Daar zijn de stabiliteit en de kwaliteit niet mee gediend.
De staat behoedt de waarden waarlangs de samenleving wordt opgebouwd en zich ontwikkelt.
De eerste van die waarden zijn neergelegd in de vrijheidsstrijd van de jonge republiek der zeven provinciën. Ik wil daarmee maar zeggen dat zij historisch verankerd zijn en gegroeid door voortgaande discussies en wetgeving. Op dit moment mis ik in de politiek de discussie over fundamentele waarden.
Het politieke bedrijf wordt te zeer beheerst door pragmatisme, economische haalbaarheid en prognoses over de invloed van bepaalde standpunten op het electoraat.
Naar mijn smaak moet de samenleving opgebouwd worden op grond van waarden. Naar mijn smaak horen daartoe vrijheid, verantwoordelijkheid, solidariteit, gerechtigheid, barmhartigheid, welvoeglijkheid, redelijkheid, idealisme, onbaatzuchtigheid.
Veel gevraagd, ik weet het.
Maar een welbegrepen eigenbelang, zo’n dominante waarde in onze tijd, zal het belang ervan op termijn doen inzien.
top
2011 juni 11
uniek kostbaar
Wat zou je doen wanneer je honderd koeien had en een was weggelopen? Zou je de andere in de wildernis achterlaten om die ene te zoeken? Ik denk het niet. Je zou het verlies van nog veel meer koeien riskeren.
En wanneer je vijf kinderen zou hebben en je was er een van kwijt? Zou je dan de andere vier alleen laten en op zoek gaan naar de vijfde? Een afschuwelijk dilemma.
Ik heb me vaak verbaasd over de vergelijking die verhaald wordt in Matteus 18 vers 12 en in Lucas 15 vers 4.
De twee teksten zijn niet identiek, maar beide vertellen ons over iemand die honderd schapen heeft. Bij Matteus dwaalt er een af, bij Lucas raakt de eigenaar er een kwijt. Het verschil is duidelijk.
In beide gevallen laat de eigenaar de 99 in de wildernis achter om die ene te zoeken. En wanneer hij het vindt, is er vreugde.
Beide verhalen worden verteld met betrekking tot een zondaar die zich bekeert, iemand die de verkeerde richting op gaat en teruggebracht wordt. Er wordt dan gezegd dat er meer vreugde is om een die zich bekeert dan over de 99 die geen bekering nodig hebben, omdat ze de goede weg volgen.
Sommigen voelen hierin een zekere depreciatie van degenen die het goede doen, en waar niet naar omgekeken hoeft te worden. Deze worden dan in hun ogen ondergewaardeerd.
Maar misschien wil de tekst ons laten begrijpen hoe kostbaar we zijn in G-ds ogen.
Denk nog eens aan het dilemma dat hierboven genoemd werd.
In eerste instantie benaderde ik het verhaal op een kwantitatieve manier. Waarom 99 in gevaar brengen voor de onzekere redding van één?
Maar de Vader “denkt” niet in kwantiteit, maar in kwaliteit.
Iedere individuele mens draagt zijn beeld, vertegenwoordigt Hem in deze wereld en heeft daardoor een unieke, onvervangbare waarde.
Mijn ogen werden geopend door iets wat ik las van de Baal Shem Tov. Het betreft de situatie die ik noemde in mijn blog van 3 juni. In het geval van de vermiste zoon voegde de Baal Shem toe dat in de ogen van de Eeuwige iedereen een “ben yochid”, een eniggeborene is.
Een eniggeborene is uniek, onvervangbaar, van absolute waarde. En dit geldt dan voor ieder van ons.
Als we de metafoor van de schaapseigenaar in deze zin lezen, zullen we misschien beter begrijpen waarom hij de 99 in de steek liet om de ene te zoeken. De ene kan ieder van de honderd zijn.
De eigenaar is natuurlijk de Eeuwige die ieder van ons zoekt als zijn eniggeborene. Ieder van ons heeft, zo te zeggen, zijn volle aandacht en liefde. Hij behandelt ieder van ons als zijn eniggeborene.
Elk van ons heeft de onvervreemdbare verantwoordelijkheid om G-d zichtbaar te maken in deze wereld. Dat bepaalt onze uiteindelijke waarde. In die zin is één veel; het betekent een wereld.
top
2011 juni 05
Thuis
Een huis is niet per se een thuis. Je kunt ergens wonen zonder je er thuis te voelen, een plek om te leven, maar geen thuis.
Aan de andere kant kun je overal wonen en er je thuis voelen. Thuis is niet zonder meer een verblijfsplaats. Thuis is de plek waar je je op je gemak voelt, veilig en geborgen. Waar mensen je kennen en respecteren. Waar je jezelf kunt zijn. Waar je behoeften worden vervuld.
Daarom staat “thuis” ook in overdrachtelijke zin voor de plek waar aan al onze diepe verlangen tegemoet wordt gekomen. Het is een metafoor voor de hemel. Terwijl de hemel zelf een metafoor is voor de omgeving waarin ons leven tot heelheid en vervulling komt. Het is een hoedanigheid van de ziel die verlangt naar vereniging met haar oorsprong. De ziel, als het licht in ons, verlangt naar eenheid met het licht achter de dingen, de bron van alle licht.
In duisternis verkerend is de ziel in ballingschap, afgescheiden van haar levensbron, ver van huis.
De Schrift spreekt nogal eens over ballingschap en afgescheidenheid. De verloren zoon (Lukas hoofdstuk 15), de wijnstok en de ranken (Johannes hoofdstuk 15) bijvoorbeeld. En de talrijke keren dat het G-dsvolk zich heeft afgewend van G-d, de perioden van ballingschap, gescheiden van het land, de tempel en van G-d.
Terugkeren naar huis gaat altijd gepaard met bekering, met letterlijk een omkeren.
Ook wij kunnen soms het gevoel hebben dat ons leven zich ontwikkelt in de verkeerde richting. Dat we niet verder komen, alleen maar verder van huis raken. Geestelijk en soms ook fysiek.
Gewoonlijk wordt dit verwijderd raken van wie we zijn (zie ook het verhaal van Jonas) veroorzaakt door ongelukkige keuzes die we maken. Soms ondermijnen omstandigheden waar we buiten ons toedoen in terecht komen, ons geloof in onszelf en in het leven.
Dit gebrek aan geloof zorgt ervoor dat we onszelf gaan haten en de wereld gaan haten. En dat brengt ons nog verder van huis. Zelfs tot het punt waarop we onze ziel en onszelf kwijtraken.
Wanneer we voelen dat zoiets gebeurt, moeten we stoppen en een pas op de plaats maken om op een zuivere manier na te denken over onszelf. En dan omkeren, misschien zelfs terug te gaan tot het punt waar het de verkeerde kant op ging en dan van dat punt af weer opnieuw beginnen, een andere weg volgend.
Om een ziel die ziek is, te genezen, raadt Maimonides in de mishne torah een omkeer van gedrag aan. Als je snel boos wordt, probeer dan onaangedaan te blijven, wanneer je je gekwetst voelt, wees aangenaam en vriendelijk. Als je arrogant bent, probeer een nederige positie in te nemen. Als je steelt, ga geven.
Wanneer je je thuisloos en verlaten voelt, volg dan de weg terug naar huis. Op die weg ben je nooit alleen.
De zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren wordt soms de zondag van de wezen genoemd. De leerlingen bevinden zich tussen het moment van de dood van Jezus en zijn definitieve vertrek en het pinkstermoment waarop de Helper, de Geest geschonken wordt. Zij zijn als wezen, afgesneden van hun levensbron.
Maar eigenlijk is het zo dat zij zichzelf hebben toegestaan om van deze bron afgescheiden te raken, namelijk door hun angst en gebrek aan geloof. Wanneer zij eenmaal de kracht van de Geest voelen, krijgen ze weer vertrouwen en voelen zij zich niet langer alleen en verlaten.
Dan zijn ze in staat om uit te gaan naar de volken om de nabijheid van het koninkrijk van G-d te verkondigen. En in hun handelingen te tonen dat dit thuis niet ver weg is , maar binnen handbereik. Zij kunnen uitgaan naar de grenzen der aarde, de toenmalige bekende wereld, en niet verloren raken. Hun ziel is in rust, want zij dragen hun thuis in het hart.
top
2011 juni 02
Hemelvaart
Vandaag viert de christelijke wereld de hemelvaart van Jezus Christus. In Europa is het een vrije dag, als zondag. Waarschijnlijk in de meeste delen van de wereld niet. De overgrote meerderheid van de mensen die de goede aarde bewonen, zullen in de verste verte niet weten wat hemelvaart is of betekent. En dat kun je hun niet kwalijk nemen. Onderzoek onder christenen wijst uit dat, zelfs van hen, slechts een klein percentage weet wat hemelvaart inhoudt.
En ik durf te zeggen dat van dit kleine percentage een grote meerderheid een beperkt, zo niet verkeerd, beeld ervan heeft.
Waar gaat het allemaal om? We vinden de beschrijvingen in de schrift aan het eind van de evangeliën volgens Lucas en Markus en in het eerste hoofdstuk van de Handelingen van de Apostelen.
Jezus, van hemelse geboorte, stijgt op naar de plaats waar hij oorspronkelijk uit is neergedaald. Dit is erg kort gezegd, natuurlijk. Maar het geeft aan dat volgens het geloof Jezus’ oorsprong ligt in de hemel en dat hij naar die omgeving ook moet terugkeren. Het hangt er maar van af wat je gelooft of je dit gegeven als een symbolische werkelijkheid wilt zien of als een feitelijk gebeuren.
Het geloofsfeit dat in Jezus het verbond van G-d met zijn volk een menselijke gestalte ontvangt, betekent dat alles wat Jezus betreft en alles wat over hem verteld wordt, van belang is voor de mens en menselijke waarde en betekenis heeft.
En dat betreft niet alleen zijn geboorte, leven en dood, maar ook zijn opstanding en hemelvaart.
Hemelvaart heeft twee belangrijke dingen te zeggen over ons leven.
In de eerste plaats maken de teksten die over de hemelvaart van Jezus spreken, duidelijk dat Jezus naar de hemel opstijgt en dat de leerlingen hier blijven. De plaats van de leerlingen is niet de hemel als zodanig. Hun plaats is hier op aarde. Hun werk, hun taak en hun plichten betreffen het leven hier op aarde, de plaats waar de mens woont en zijn handel en wandel heeft. Het voorwerp van hun zending is de samenleving van mannen en vrouwen. Het einde van het Markusevangelie zegt het duidelijk: “ga uit over de hele aarde en verkondig het goede nieuws”.
De leerlingen moeten het verkondigingswerk doen en ervan getuigen dat in hen het rijk van G-d (de hemel) nabij is.
In de tweede plaats openbaart de hemelvaart de richting waarin ons leven staat. Hemelvaart is als het ware de vector van ons leven. Ons leven staat gericht op de hemel en we moeten ons leven richten naar de hemel.
Hemel, niet als een fysieke plek in het concrete universum, maar als het doel waar ons leven op gericht staat. Als de eindterm en wezenlijke betekenis van ons bestaan. Het ideaal waar we op aanleggen, dat ons leven zin en richting geeft. Bovendien geeft het concept van de hemel met de waarden waar het voor staat (zoals liefde, gerechtigheid, broederschap, het als persoon gekend zijn) ook de noodzakelijke oriëntaties voor de ethische keuzes die we hier en nu moeten maken. Keuzes die moeten staan in de richting van de aanvankelijke en uiteindelijke bedoeling van het menselijk bestaan.
Hemel als plaats van oorsprong en van opstijging van Jezus Christus, in wie G-d als mens zichtbaar is geworden, voorziet ons van een stevige basis voor de oriëntatie van ons leven en geeft zin en richting aan onze inspanningen om deze aarde tot een betere plek te maken.
top
2011 mei 21
verzoening
Deze week schreef ik in een blog over het misbruikrapport dat op last van de Amerikaanse bisschoppen is gemaakt door een commissie die daar vijf jaar aan gewerkt heeft.
Wie het rapport wil lezen kan het vinden via de site van de Amerikaanse bisschoppenconferentie (usccb.org).
De hele zaak deed me nadenken over sacramenten, de heilige tekens die de kerk in handen zijn gegeven om te getuigen van Gods liefde voor mensen.
Bedienaren van heilige tekens die onheilige handelingen verrichten en daden stellen die Gods liefde verraden. Waardoor het sacrament van gemeenschap ineens een heel andere lading krijgt. Waarbij de vertrouwelijke mededelingen in de sacramentele omgeving van de biecht oneigenlijk worden ontvangen. Vooral waar het de overtredingen van het zesde en negende gebod betreft.
De kerk stimuleert de laatste jaren weer het gebruik van het sacrament van de biecht, van verzoening. Het bracht me op de vraag hoe de kerk zelf met dit sacrament om gaat in de kwestie van het misbruik.
In religieuze zin hebben mensen een sacramentele relatie met elkaar. Als beelddragers van de Ene vertegenwoordigen zij in hun relaties ook de relatie van de Eeuwige met zijn mensen. Zij mogen God zichtbaar maken aan en voor elkaar.
Wat voor individuele mensen geldt, geldt des te sterker voor het kerkelijk instituut dat zegt die relatie van de Eeuwige met mensen in Christus te bemiddelen. Soms zelfs exclusief en gezagvol te bemiddelen. In die zin is de kerk als geheel sacrament van Gods liefde. Zij is dus ook geroepen sacramenteel te zijn in haar bedieningen en verschijningsvormen.
Dat is een hoge roeping. Die menselijk waargemaakt moet worden. Dat lukt niet altijd en dat begrijpt iedereen. Dat betekent dat de kerk ook een houding van deemoed en boetvaardigheid moet hebben, net als iedere mens, in het besef niet altijd aan de roeping en bedoeling te beantwoorden.
Wanneer je als individu iets doet dat niet door de beugel kan, zul je misschien in eerste instantie proberen dat te verdoezelen. Wanneer je erop gewezen wordt, zul je het misschien willen ontkennen, of bagatelliseren, of op anderen wijzen die ook niet deugen.
In meerdere of mindere mate kennen we dat allemaal. Maar op een geven moment en als je eerlijk bent naar jezelf en naar de ander, zul je je fout erkennen en toegeven dat je verkeerd deed.
Je zult proberen het goed te maken, boete te doen. Maar vooral ook trachten het niet meer te doen, je te bekeren. Je zult er alles aan doen om het geschonden vertrouwen te herstellen. Om de relatie te helen en weer sacramenteel te maken, te herstellen in haar oorspronkelijke bedoeling. Hopend op vergeving, zodat het niet blijft achtervolgen.
Dat is ook wat door het sacrament van verzoening wordt bemiddeld. Belijdenis van schuld en fout, voornemen tot verbetering en herstel, bekering tot ander gedrag, boete en actieve verzoening jegens de naaste en verkrijging van absolutie, zodat je een nieuwe start kunt maken.
In de misbruikzaken zie ik traag besef, schoorvoetende erkenning, gedeeltelijke bagatellisering. Begripvragende uitleg voor vroegere handelwijze. Beleden, maar weinig werkelijk doorleefde schaamte. Ontkenning van de systeemfout die er wel degelijk is. Uitstel van reactie door jarenlange onderzoeken onder het mom van zorgvuldigheid.
Het lijkt erop dat de kerk probeert de zaken op termijn te krijgen. De kook eraf te halen. De tactiek van de lange adem die al eeuwen werkt. Iets doen in de marge en afwachten.
Maar het belangrijkste wordt nagelaten. Biecht staat in het teken van herstel van heelheid, van oorspronkelijke bedoeling. Van werkelijke verzoening.
Het is niet voldoende dat er een breed onderzoek is. Niet voldoende dat een aantal bisschoppen in boetepaars plat op de grond gaat. Niet voldoende dat de Heilige Vader met tien geselecteerde slachtoffers praat.
In deemoed vergeving vragen aan ieder van de slachtoffers en herstel aanbieden zou een begin kunnen zijn.
Door de handelwijze van de daders zijn slachtoffers voor een deel van God beroofd. Van hun diepste vertrouwen. Dat is de schuld die de kerk jegens hen heeft en waar de boetedoening van de kerk op gericht zou moeten zijn.
Proberen mensen te herstellen in hun oorspronkelijke heelheid. Minstens en vooral in hun heelheid naar de Eeuwige, zijn Naam zij geheiligd.
top
2011 mei 7
op goede grond
Morgen wordt in het leesrooster onder andere psalm 16 gelezen. Het is een van mijn favorieten. De tekst getuigt van bekering, van vertrouwen en van dankbaarheid. Alledrie mooie kwaliteiten van het leven. We hebben immers allemaal nood aan bekering. Ieder die een beetje eerlijk naar zichzelf kijkt, weet hoe makkelijk het gebeurt dat je de weg even kwijt bent. Dat je van jezelf vervreemd raakt. Dat je de naaste veronachtzaamt. Dat je niet beantwoordt aan wie je zou willen zijn.
Al die momenten van besef nodigen uit tot bekering. En dat is dan niet eens religieus gedefinieerd. Maar gewoon dagdagelijkse menselijke werkelijkheid.
Natuurlijk kun je bekering ook gelovig verstaan. En misschien wordt het wel meestal zo gebruikt. Bekering als terugkeren tot G’d. De Eeuwige die symbool staat voor de uiteindelijke zin, betekenis en bedoeling van het menselijk leven. Gehoorzamen aan die bedoeling is ten diepste ook gehoorzamen aan mijn diepste zelf.
Ik ga ervan uit dat de Eeuwige de mens zo heeft aangelegd dat G’ds bedoelingen niet haaks staan op het menselijk verlangen. Dat hetgeen de mens nastreeft aan geluk, vervulling en liefde aansluit bij G’ds liefde voor ons.
Die terugkeer naar jezelf, naar de basis van je leven, kan eigenlijk maar wanneer je vertrouwt dat er zoiets is als een betrouwbare grond waarop je je leven kunt bouwen. Hoe je die grond ook noemt. Het gaat om de ervaring van de principiële betrouwbaarheid, de vastheid (hebr.: het emet) van het bestaan. Ons leven rust niet op drijfzand waarin we naamloos verzinken. Er is vaste grond om te staan en (verder) te gaan. Die vaste grond is vertrouwen.
Hierdoor kun je je uiteenzetten met de moeilijkheden die er in ieder mensenleven zijn. Zonder eraan ten onder te gaan.
Zonder die vertrouwensgrond kan het leven een bedreiging lijken waartegen geen verweer mogelijk is. Maar met vertrouwen is het leven te leven, ook al kun je het niet veranderen.
Voor mij bestaat het vertrouwen erin dat het goed zal zijn. Wat er ook gebeurt, het zal goed zijn. Een eschatologische belofte die aan ons leven is meegegeven. Dat maakt het leven als zodanig misschien niet beter, maar wel de levenshouding en het perspectief. Niet over de grens, maar ook hier en nu.
Vertrouwen en de dankbaarheid voor dat vertrouwen kunnen ons doen zeggen met de psalmist: “de meetsnoeren vielen mij op goede grond, mijn deel bekoort mij”.
Dat het daarbij niet gaat om louter grondbezit of rijkdom moge duidelijk zijn.
Het is geweldig wanneer je dat kunt zeggen met betrekking tot je eigen leven. Met wat erin gebeurd is aan goede en misschien kwade dingen, maar toch. Langs welke wegen je leven je ook geleid heeft. Met de wijsheid en de littekens die erbij horen.
Het betekent dat je je leven niet passief hebt ondergaan, maar werkelijk geleefd hebt. Je hebt iets begrepen van de diepte en van hoogte van het bestaan. Dat schept een levensgevoel dat boven pijn en momentaan geluk is verheven.
Het levensgevoel dat kan zeggen: “de snoeren vielen mij op goede grond, ik ben verheugd om mijn erfdeel”.
top
2011 april 30
beloken
Het is een mooi ouderwets woord, dat beloken. Voltooid deelwoord van beluiken, dat voor de meesten van ons ook geen dagelijks woord is. Het stamt uit de tijd dat woningen voorzien waren van luiken, die bij avond en bij gevaar gesloten werden. Dit om te verhinderen dat gevaarlijke mensen of dieren zomaar toegang tot het huis konden krijgen. Mensen konden zich erachter verschansen. Ook al zo’n woord uit de verdedigingssfeer.
Dat de meeste huizen geen luiken meer hebben is opmerkelijk. Zijn we niet bang meer, of is onze samenleving zoveel veiliger geworden? Of hebben we andere verdedigingsmiddelen?
Hoe dat ook zij, beloken staat voor mij symbool voor mensen die zich opsluiten uit angst. Angst waarvoor? Angst voor de ander? Angst voor het leven? Angst voor de eigen gevoelens?
Angst werkt altijd verlammend. Daardoor komt een mens niet toe aan echt leven.
Natuurlijk moet je een onderscheid maken tussen reële en niet-reële angst. De discussie over wie bepaalt of iets reëel is of niet, laat ik even achterwege. Het is heel goed en verstandig om beducht te zijn voor gevaren en risico’s die levensbedreigend zijn. Je moet leren deze reëel in te schatten. Roekeloosheid is onverstandig en onnodig grote risico’s lopen is suïcidaal. Wanneer voorzichtigheid angstvalligheid wordt, kun je niet meer vrijuit leven.
Wanneer dat het geval is sluiten mensen zich op en zij sluiten zich af. De luiken gaan ervoor. Waardoor geen interactie met de omgeving, met andere mensen mogelijk is. Waardoor op den duur zelfs geen contact met het eigen innerlijk meer mogelijk is. Opgesloten in angst: beloken. Zulke mensen leven helaas maar half. Zij bestaan voort.
Dit is natuurlijk heel dramatisch voorgesteld. Maar…ik ben ervan overtuigd dat veel in ons leven door angst niet tot stand komt. Ieder heeft wel een verborgen angsthoekje, denk ik zo. Op die plaats ben je onvrij. Op die plaats leef je niet echt.
Soms heeft de angst zelfs een maatschappelijk gezicht. De onberedeneerde en vaak niet gefundeerde angst voor een vreemde religie bijvoorbeeld. Of voor een maatschappelijke crisis. Of voor economische spookbeelden.
Maar vaker is het dichter bij huis. De angst om eigen keuzes te maken, om op te vallen. De angst om iets te ondernemen. De angst om mensen tot je toe te laten. Om een relatie aan te gaan. Om je kinderen los te laten. En zoveel andere voorbeelden.
Hoe heerlijk zou het niet zijn om van al die onnodige belemmeringen verlost te zijn? Meestal kunnen we onszelf niet daarvan verlossen. We moeten een omkeer maken. Onszelf met andere ogen leren zien en daardoor ook de wereld en de ander met andere ogen bezien. Een doorbraak in ons denken. Iemand die onze belokenheid opent. Die ramen en deuren opengooit, zodat er licht binnen kan komen. Die ons vertrouwen geeft in de eigen mogelijkheden. En ons opnieuw op weg zet.
Het kan zomaar gebeuren.
Het gebeurde in ieder geval aan de angstige leerlingen van Jezus die zich hadden opgesloten uit angst voor represailles. Bang dat ze ook gedood zouden worden. In het duister van hun angst trad Jezus zomaar binnen en bracht nieuw licht. Bevrijdend licht, waardoor zij tot leven kwamen en op konden staan en verder gaan met hun taak, met hun leven. Zie het Johannes evangelie, hoofdstuk 20, verzen 19 en volgende. We noemen de gedachtenis daaraan Beloken Pasen.
Opstaan uit de geslotenheid van je bestaan doet een mens echt leven. Het is een persoonlijke bevrijding, maar ook een zegen voor de samenleving.
top
2011 april 23
Opstanding, verrijzenis
Bijna altijd wanneer we met de dood worden geconfronteerd, en dat gebeurt nog al eens, komen er vragen bij ons op.
Waarom? Waarom deze mens? Waarom nu? Waarom op deze manier? Maar ook vragen die te maken hebben met de betekenis van het leven. Wat zegt de dood over ons leven? Over het perspectief van ons bestaan?
Vragen waar niet zo gemakkelijk antwoord op te geven is. Maar het is niettemin zinvol om ze te stellen.
Vragen als deze komen nog sterker naar voren wanneer de dood als ontijdig, onterecht en volstrekt zinloos wordt ervaren. Bij een ramp zoals in Japan, bij machtswellustige oorlogen zoals in delen van Afrika, bij een schietpartij zoals in Alphen aan de Rijn.
Voor de beantwoording van de vragen grijpen we meestal boven ons leven uit. We zeggen dat we voortleven in onze kinderen, in de gedachten van anderen, in het werk dat we tot stand hebben gebracht.
We vinden het maar moeilijk te aanvaarden dat met het tijdelijke alles over ons leven is uitgezegd. Daarom willen we een “extension” van ons bestaan. Op de waaromvraag geeft dat overigens niet een antwoord.
Naast een “voortleefmodel” kan zin en betekenis ook gegeven worden door de tijdelijkheid van ons leven een absoluut karakter te geven. Roger Scruton doet dat bijvoorbeeld door te zeggen dat al wat wij zijn en doen onder het aspect van de eeuwigheid staat. Niet in de religieuze zin van een voortbestaan in een normatieve omgeving (hemel,hel).
Hij bedoelt dat alles wat wij zijn in eeuwigheid er geweest is wanneer wij niet meer zijn en alles wat we gedaan hebben in eeuwigheid gedaan zal zijn.
In een Joodse context wordt iets vergelijkbaars gezegd om de absolute waarde en eenmaligheid van dit bestaan aan te duiden. “Alles wat je doet is in eeuwigheid gedaan en alles wat je nalaat is in eeuwigheid niet gedaan”. En “het redden van een mens is als het redden van een wereld”.
Ieder menselijk leven heeft zo absolute waarde, het is uniek en onherhaalbaar. We zouden genoegen kunnen nemen met dit idee. Maar toch houden we moeite met de eindigheid, ook al is de tijdelijkheid van ons leven van absoluut belang.
Als uitweg uit de tijdelijkheid en toevalligheid van ons leven geloven we dat ons leven gewenst en betekenisvol is en dat het niet op niets uitloopt. De meeste mensen nemen aan dat “er iets” is na dit leven.
Gelovige mensen nemen aan dat hun leven geborgen is in de Ene, hoe zij die ook noemen. In de christelijke, en voor een deel ook in de joodse, godsdienst is de verrijzenis of de opstanding van de doden het beeld van dit geloof.
Een doorgang naar het model van de exodus. Nu niet uit Egyptische slavernij, maar uit de boeien van een sterfelijk leven door de dood heen naar een beloofd land, een van dood bevrijd bestaan.
Ik denk dat dit de kern is van het verrijzenisgeloof. Het verlangen van iedere mens om de dood in al zijn verschijningsvormen van zich af te schudden en waarlijk en echt te kunnen leven.
De ervaring dat dit slechts ten dele mogelijk is in dit leven doet ons verlangen uitgrijpen over dit bestaan naar een ander bestaan, hersteld, heel, gelukkig, onaangetast.
Omdat dit verlangen ook een heimweekarakter heeft, wordt het ook als een thuiskomen ervaren.
De verrijzenis is de symbolische vertaling van ons verlangen naar echt en voluit leven. We verstaan daar dan onder het leven zoals het oorspronkelijk, naar wij geloven, bedoeld is.
In onze geschapenheid is die bedoeling van ons leven geborgen in de Eeuwige. In Hem/Haar levend, leven we dan ten volle, leven we echt.
Toch zou het een gemis zijn als we dat leven slechts aan de overkant van dit bestaan zouden situeren. Dan nemen we dit leven dat ons gegeven is, niet serieus. Dat zou strijdig zijn met de absolute waarde ervan.
Echt leven is je hier en nu uiteenzetten met het concrete bestaan. Echter onder het aspect van de eeuwigheid. Met geloof in de waarde van dit leven. Vanuit het verlangen naar een van dood bevrijd bestaan. In het perspectief van een gave wereld en mensheid.
Dat betekent ook vanuit ons verrijzenisverlangen opstaan tegen alle vormen van dood, knechting en slavernij in onze wereld.
top
2011 April 16
Godsdienstvrijheid
Aan de vooravond van Palmzondag, waarop we de intocht van Jezus in Jerusalem gedenken, een stukje over vrijheid van godsdienst. Niet zo vreemd wanneer je weet wat er met Jezus gebeurde.
In onze tijd heeft de kwestie van de vrijheid van godsdienstuitoefening veel politieke lading. Het is veel in het nieuws. De onderdrukking van christenen in Iran, Irak en Afganistan. Maar ook in Noord-Korea, in China en elders. Het burka verbod in de publieke ruimte in Frankrijk. De discussie in Nederland over het dragen van een gezichtsbedekking door moslima's. De bijna categorische veroordeling van de Islam in sommige kringen.
Godsdienst is in. Daarom is het ook van politieke betekenis. Of misschien is het wel in, omdat het politieke betekenis heeft. Ook dat is niet nieuw.
Jezus vertegenwoordigde een bepaalde godsdienstige stroming in zijn tijd. Hij wilde de godsdienst bevrijden van de exclusieve aanspraken door wetgeleerden en kerkelijk-politieke leiders. Misschien de godsdienst teruggeven aan het volk. Een niet door gezagsdragers bemiddelde godsdienst, maar een direct geleefde en beleefde godsdienst.
Een dergelijke verkondiging, die in oorsprong zuiver religieus is, heeft ook politieke betekenis. Er zijn altijd mensen die gebaat zijn bij de instandhouding van de status quo. Zij zullen ervoor kiezen andere geluiden te smoren. Daarom is de dood van Jezus ook een politieke moord.
Vrijheid van religie kan niet zonder politieke vrijheid. En met politieke vrijheid is de vrije uitoefening van godsdienst al moeilijk genoeg, getuige onze democratieën.
Het gaat immers om het gehele geestelijke klimaat van een bepaalde omgeving, van een samenleving.
Hoe vrij was Jezus in de uitoefening van zijn godsdienstige opvattingen? Ook hij werd door het establishment van zijn samenleving onderdrukt.
Ik ben een groot voorstander van een vrij geestelijk domein waarbinnen mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Elke repressieve samenleving wijs ik af.
Dit moge ook gelden voor kerkgenootschappen binnen welke de geestelijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen worden geknecht.
Iedere mens moet in vrijheid zijn levensoriëntaties kunnen kiezen en daarnaar zijn leven inrichten.
Er is daarbij voor mij slechts één voorwaarde: absoluut respect voor het leven en de vrijheid van de naaste.
top